kvo 52e jaargang nummer 7/8 juli/augustus 1988

J.E.v.d.Brink

De dagen van de Zoon des mensen

Waardoor gekenmerkt?

De uitdrukking 'er zullen dagen komen' wordt bij de oudtestamentische profeten, maar ook door Jezus steeds gevolgd door een onheilsvoorspelling(1Sam.2:31;Jer.7:32;Am.4:2;8:11;Matt.9:15; Marc.2:20;Luc.5:35;21:6;23:29). In Lucas 17:22 spreekt de Meester over een bijzonder pijnlijk gemis, dat zijn trouwe volgelingen in toekomstige tijden zouden ervaren: 'Er zullen dagen komen, dat gij zult begeren een der dagen van de Zoon des mensen te zien en gij die niet zult zien'. Wat zijn deze dagen die zijn discipelen zo vurig zullen verlangen mee te maken? Wat is die leegte die hun hart pijn zal doen? En als men geen deel heeft aan die dagen, hoe zal men dan de Grote Dag des Heren tegemoet kunnen zien, wanneer Hij verheerlijkt wordt in zijn heiligen en met verbazing aanschouwd wordt in allen, die tot geloof gekomen zijn?

In de donkere kerker van de bergvesting Macherus zag Johannes de Doper met intens verlangen uit naar de openbaring van het messiaanse rijk. Had hij niet geprofeteerd dat de bijl al aan de wortel van de religieuze en maatschappelijke bomen lag? Zou Jezus nu het oordeel tot overwinning brengen en op de puinhopen van een verbasterde kerk en een decadente staatsmacht zijn vrederijk vestigen? Zijn discipelen brachten aan Jezus de vraag over: 'Zijt Gij het, die komen zou, of hebben wij (nog) een ander te verwachten?' Het antwoord luidde: 'Gaat heen en boodschapt Johannes wat gij hoort en ziet: blinden worden ziende en lammen wandelen, melaatsen worden gereinigd en doven horen en doden worden opgewekt en armen ontvangen het evangelie. En zalig is wie aan Mij geen aanstoot neemt'.

Toen later enige Farizeeën onze Heer waarschuwden dat Herodes Hem zocht te doden, sprak Hij: 'Zeg die (sluwe) vos: Zie, Ik drijf boze geesten uit en volbreng genezingen, heden en morgen, en op de derde dag ben Ik gereed' (Luc.13:31,32). Nog een korte tijd zou Jezus zijn helend en verlossend werk voortzetten en dan zou Hij zeggen: 'Vader, Ik heb U verheerlijkt op de aarde door het werk te voleindigen dat Gij Mij te doen gegeven hebt' (Joh.17:4)

Weer later sprak Petrus tot Cornelius over Jezus van Nazareth : 'Hij is rondgegaan,weldoende en genezende allen, die door de duivel overweldigd waren, want God was met Hem: (Hand.10:38). Dit nu waren de dagen van de Zoon des mensen. Door zijn prediking over het Koninkrijk der hemelen en door zijn bevrijdingen en genezingen egaliseerde onze Here de weg door de woestijn, waarin de mens zich geestelijk bevindt.

Wat zagen de eerste christenen?

Na het heengaan van Jezus drukten de apostelen ogenblikkelijk hun verlangen uit om de dagen van de Zoon des mensen opnieuw te beleven. De Meester had immers gezegd, dat zij het evangelie van het Koninkrijk over de gehele wereld zouden verkondigen en dat de gelovigen evenals Hij dit had gedaan, de boze geesten zouden verdrijven en de handen op zieken zouden leggen tot genezing (Marc.16:17,18). Zij zouden de werken doen die Hij had gedaan en zelfs nog grotere (Joh.14:12). Is het vreemd dat de apostelen hun begeerten aan God kenbaar maakten en aan het begin van hun loopbaan baden: 'Geef uw dienstknechten met alle vrijmoedigheid uw woord te spreken, doordat Gij uw hand uitstrekt tot genezing en dat tekenen en wonderen geschieden door de naam van uw heilige knecht Jezus? '(Hand.4:29,30). Hun gebed werd verhoord, want zij 'predikten overal, terwijl de Here meewerkte en het woord bevestigde door de tekenen, die er op volgden' (Marc.16:20; Hebr.2:3,4).

De dagen van de Zoon des mensen werden door zijn volgelingen opnieuw beleefd. Het waren de tijden van 'verademing' en 'verkwikking', die zouden leiden tot de opbouw van de gemeenten en naar het 'wederherstel aller dingen'. Haar leden waren in zekere zin 'eerstelingen' onder de schepselen van God (Jak.1:18). De Leidse vertaling heeft het woord 'eerstelingen' weergegeven door 'keur'. Het gaat om een 'proeve' van wat later komen zou. Die eerste christenen vormden een uitgezochte collectie, die aantoonde met wat voor soort mensen de aarde bevolkt zou worden. Zij vormden een keurbende die God gebruikte om aan te tonen hoe een ganse wereld gered en hersteld zal worden. Ook voor hen gold: Indien wij door de Geest Gods de boze geesten uitdrijven, is het Koninkrijk Gods over ons gekomen (Matt.12:28). Omdat de kerk van die dagen een afschaduwing wilde zijn van het hemelse Jeruzalem, noemde ook zij zich aller 'moeder' (Gal.4:26). De uitspraak van de kerkvader Cyprianus, die in 258 als martelaar stierf, was terecht: 'Buiten de kerk geen heil'. Volgens de kerkvader Tertullianus (ongeveer 200) was bijna iedere gelovige in staat de duivel uit te drijven. Volgens Origenes(185-254) deed dit het merendeel der christenen. Riep Paulus de gelovige niet op om 'stand te houden tegen de verleidingen des duivels'? In tijden van nood en ziekte, van strijd tegen de zondemachten, gold voor hen: 'Wij hebben niet te worstelen tegen bloed en vlees, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten in de hemelse gewesten' (Ef.6:10).

Dorre tijden

In de dagen van de Zoon des mensen werd een begin gemaakt met het herstel van de mens en daarin was ook de oprichting van de ganse schepping begrepen. De Zoon was geopenbaard om de werken des duivels te verbreken en deze opdracht gaf Hij door aan zijn volgelingen (1 Joh.3:8; Marc.16:17). Eeuwen zijn echter voorbijgegaan waarin de waarheid en de werkelijkheid van het onzienlijk Koninkrijk der hemelen, waartoe ook onze geest en ziel behoren, onbekend waren. Wel bleef er een Godsbesef bestaan, maar dit was meer in overeenstemming met de begrippen uit het oude verbond. De geestelijke wereld, dat is de hemel, week terug als een boekrol die werd opgerold (Openb.6:14). Omdat men demonenblind was, werd het kwade toegerekend aan de onwedergeboren mens. In Zondag 3 van de Catechismus staat, 'dat wij ganselijk onbekwaam zijn tot enig goed en geneigd tot alle kwaad'. Toch spreekt de schrift over heidenen die wél van nature doen wat de wet gebiedt (Rom.2:14). Men acht de mens zelfs onmachtig zich te bekeren, en voegt hieraan deprimerend toe: 'Nochtans blijft de eis'. In de kerkgeschiedenis dreven de 'gelovigen' geen boze geesten uit, maar zij verbrandden mensen zoals ketters en heksen, 'want een tovenares (waarom geen tovenaar?) zult gij niet in leven laten' (Ex.22:18).

Vele christenen bidden : 'Verlos ons van de boze', maar ze denken hierbij niet aan een persoonlijke, onzichtbare vijand van wie ze 'verlost' willen worden. Veelal hebben zij er geen weet van dat het lichaam van een demon zich aan hun innerlijke mens gehecht heeft en op deze wijze eigen verdorvenheid aan hen heeft meegedeeld. De Bijbel spreekt van onreine, dove, blinde geesten, of die van zwakheid, koorts en bezetenheid, welke dienen uitgeworpen te worden. Ook moet 'aan het lichaam der zonde zijn kracht ontnomen worden', doordat de boze geest weggenomen wordt 'door de christelijke besnijdenis" Rom.6:6; Col.2:11). In het Nieuwe Testament wordt ons geleerd de duivel in de naam van Jezus te weerstaan met het woord van God, dat als een zwaard gehanteerd moet worden.

Eeuwenlang was er onder de christenen geen begeerte om een der dagen van de Zoon des mensen te zien. Het christendom toonde immers meer belangstelling voor de zichtbare en tijdelijke dingen dan voor de onzichtbare en eeuwige. Het bedenkt niet de dingen van een bovenwereld waar Christus is en het mist ook het begrip van een onderwereld, waar de machten der duisternis werkzaam zijn, terwijl veler aandacht wordt afgeleid door de problematiek van de derde wereld. Het richt zich niet op de hemelstad boven, maar concentreert alle aandacht op het aardse Jeruzalem beneden. Het heeft meer interesse voor de carrosserie dan voor de motor, meer oog voor de haard dan voor het vuur. Het zoekt de dialoog met andere godsdiensten en verwaarloost de intieme relatie en conversatie met de persoon van Jezus Christus. In Lucas 17 eindigt Jezus zijn beschrijving van het aftakelingsproces met het spreekwoord: 'Waar het lichaam is, daar zullen ook de gieren zich verzamelen'. In het gericht verraadt dit 'verfoeid gevogelte' het aas, dat het afvallige 'Babylon' voorstelt, waaruit alle leven geweken is' (Openb.18:2).

Algemeen wordt aangenomen dat de eerste pericoop van Lucas 18 het slot is van de eindtijdrede van Jezus, want zij eindigt met de indringende vraag: 'Doch als de Zoon des mensen komt, zal hij dan geloof vinden op de aarde?' Had de profeet niet voorspeld : 'Wie gelooft onze prediking?' (Jes.53:1 Luth.vert.). Zegt men ook nu niet, dat de dagen van de Zoon des mensen niet terugkeren, omdat de kerk volwassen geworden is? Een 'bijbelgetrouw christen' wees onlangs in verband met de 'gebedsgenezing' in een ingezonden stuk op een nog gelukkig overgebleven alternatieve weg: 'Nu onze samenleving, waarin christen-artsen en specialisten en ook een biddende gemeente er voor de zieken zijn, is de speciale taak van de oudsten in Jacobus 5:14,15 overbodig'. Toch zal de voorganger of oudste zijn voorbede wellicht beëindigen met het derde vers van Psalm 84 : 'Welzalig hij, die al zijn kracht en hulp alléén van u verwacht. Die kiest de welgebaande wegen'. Wie zal nog een der dagen van de Zoon des mensen begeren te zien, waar zoveel natuurlijke wetenschap, kennis en kracht aanwezig is?

Doe mij recht

In onze tijd zien wij gelukkig ook dat de duisternis wordt doorbroken. Men bidt weer om de Heilige Geest en deze wordt ook weer geschonken, zoals Jezus sprak: 'Hoeveel te meer zal uw Vader in de hemel de Heilige Geest geven aan hen, die Hem daarom bidden' (Luc.11:13). De late regen valt op het dorre land en doet overal nieuw leven ontspruiten.

Ook krijgt men oog voor het herstelplan van God. De gedachte breekt door dat de gemeente dezelfde Geest heeft ontvangen als Jezus bij zijn doop in de Jordaan. Daarom is ook zij geroepen om dezelfde werken te verrichten die Hij gedaan heeft, 'opdat de mens volkomen zij, tot alle goed werk volkomen toegerust' (2 Tim.3:17). De bedekking wordt weggenomen, zodat men de realiteit der hemelse gewesten weer ziet. Boze geesten worden tentoongesteld en ontmaskerd. Men gelooft weer dat de Heilige Geest de christen terzijde wil staan om hem in zijn geestelijke strijd als overwinnaar te voorschijn te doen treden. De belofte wordt vervuld 'dat God ons zou geven, zonder vreze, uit de hand der vijanden verlost, Hem te dienen in heiligheid en gerechtigheid voor zijn aangezicht, al onze dagen' (Luc.1:74,75).

Ondanks alle tegenstand breekt het koninkrijk Gods baan en 'zal het evangelie van het Koninkrijk in de gehele wereld gepredikt worden tot een getuigenis voor alle volken, en dan zal het einde gekomen zijn' (Matt.24:14). Het 'einde' is het einddoel, het allerhoogste wat kan worden bereikt. Dan blijkt wat de Geest kan doen, want het evangelie is een kracht Gods tot behoud, redding, genezing, bevrijding en herstel voor ieder die gelooft(Rom.1:6).

In welke periode van de eindtijd leven wij? In de pericoop van Lucas 18 spreekt Jezus over een weduwe, die van haar recht was beroofd. Haar tegenstander trachtte, de bezittingen die haar man had nagelaten, haar te ontnemen. Daarom sleepte zij hem voor de kadi en riep deze toe : 'Verschaf mij recht tegenover mijn tegenpartij'. De rechter was een man van de wereld, letterlijk een 'niet-rechtvaardige', die zich om God niet bekommerde. Toch verdiende hij lof, want hij 'ontzag niemand'. Hij was dus onpartijdig en zag niemand naar de ogen. Hij jaagde de vrouw niet weg, maar deed wat zovaak voorkomt: hij schoof de zaak op de lange baan. Toen dreigde de weduwe hem te schande te maken en te blameren. Dit zou voor hem een klap in het gezicht zijn geweest. want zijn reputatie als eerlijk rechter stond op het spel.

De weduwe is hier beeld van een bijbelse gemeente in onze tijd. Ondanks het heerlijke evangelie van herstel, zijn er nog onder ons chronische zieken, mensen die in wagentjes worden binnengereden, geestelijk beschadigden, contactlozen, gebondenen, verslaafden, onreinen en zondaars. Zij kunnen de volkomenheid niet bereiken, omdat ze onder pressie staan van de machten der duisternis, die hun de gerechtigheid, de vrede en de blijdschap van het koninkrijk Gods roven. Juist omdat wij meer dan vroegere geslachten de kracht Gods gesmaakt hebben en de weg des heils gezien, bidden wij voortdurend, dat allereerst onder ons de Geest gelegenheid zal krijgen om de zuchtende schepping bij te staan. Belijden wij niet: 'Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde'? Wij willen weer een der dagen van de Zoon des mensen in alle volheid beleven en roepen als de weduwe: 'Verschaf ons recht tegenover onze tegenpartij, de duivel'. 'Zij sloegen 't oog op God. Zij liepen als een stroom Hem aan; Hij liet hen nimmer schaamrood staan. En wende straks hun lot' (Ps.34:3 berijmd). Wij ontlenen ons recht aan de ons geschonken beloften en gaan erop staan. Daarbij stellen wij onze innerlijke mens open voor de inwerking van de Heilige Geest, zodat wij onze plaats in de hemelse gewesten kunnen innemen.

Het volhardend gebed der heiligen wordt bekroond. 'God zal zijn uitverkorenen, die Hem dag en nacht aanroepen, spoedig recht verschaffen'. De volgende fase in de heilsgeschiedenis breekt aan.Daarom: 'Roep Mij toch aan en Ik zal u voortaan grote en machtige dingen doen zien,waarvan gij niet weet' (Jer.33:3).

zie voor andere artikelen kvooverz