kvo 49e jaargang nummer 7 juli 1985

Arina Vandenbrink

D e V R O U W i n G O D S P L A N

Emancipatie tot welzijn van allen

Reeds van af het prille begin bracht het christendom een ongekende vrijheid teweeg. Mannen en vrouwen, slaven en vrijen, en het gehele mozaïek van volkeren en naties: allen waren geroepen om van de dienstbaarheid aan de vergankelijkheid bevrijd te worden, en de vrijheid van de heerlijkheid der kinderen Gods te smaken (Rom.8:21). Het evangelie van Jezus Christus had - en heeft nog - vanaf het begin grote indruk gemaakt op al diegenen, die persoonlijk het meest leden onder de heersende, veelal religieuze instellingen van hun dagen. De armen en verdrukten, onder wie de vrouwen, bloeiden op in het klimaat der eerste christenheid. Levens werden niet langer meer beheerst door angst, maar door goddelijke liefde die de vrees uitdreef. Inderdaad waren alle geroepen tot vrijheid. Deze vrijheid naar de geest ontstond echter niet door losbandigheid naar het vlees, maar door in liefde elkaar te dienen (Gal.5:13).

Goddelijk leven wordt altijd geopenbaard in het kader van onze menselijke orde en samenleving en ondermijnt die beide niet. De rechtschapenheid van onze geest zal in het dagelijkse leven tot uiting komen, en wel in onze gehoorzaamheid aan de burgerlijke wetten, in ons gedrag op ons werk en niet in de laatste plaats in onze verhouding thuis tussen man en vrouw en tussen ouders en kinderen (Rom.13:1-10; 1 Petr.2:13-3:7). Het zijn niet langer vrees en geweld die onze menselijke verhoudingen bepalen, maar de liefde tot God. De vrijheid naar de geest zal dan inderdaad de samenleving ten goede komen.

Mede-erfgename

Het lijdt geen twijfel dat door het christelijk geloof vooral het huwelijk verheven is tot een eervolle instelling, wanneer het gemodelleerd wordt naar de hemelse verhouding die er tussen Christus en zijn gemeente bestaat (Ef.5:22,23). Voor bekeerde heidenen en voor christelijke Joden vond Paulus het nodig, dat ze zich er terdege van bewust zouden zijn, dat hun huwelijk voortaan de harmonie en de ootmoed van Christus zou moeten weerspiegelen. Paulus herinnert de getrouwde vrouwen eraan, dat ze zonder dwang zich gewillig onder haar man behoorden te schikken. Het is daarom duidelijk niet de taak van de man om over zijn vrouw te heersen. Integendeel, het is zijn verantwoording om zijn vrouw in liefde op te trekken. Inderdaad, blijft in onze samenleving de man wel het hoofd van zijn vrouw, maar de bedoeling van deze goddelijke verordening is niet om de mensheid hiermee te verdelen door de vrouw te discrimineren, maar juist om man en vrouw in liefde en orde te verenigen.

God is geest en Hij is niet behept met menselijke vooroordelen. Vele bedienaars des Woords hebben daarentegen met grote menselijke ijver getracht 'onderwérping en liefde' op de harten der gelovigen te binden. In hun streven hebben zij niet alleen de bedoeling van God gemist, maar zij hebben als mens de man boven en tegenover de vrouw geplaatst. Mannen die zich deze positie ten opzichte van de vrouw aanmatigen, zijn niet geworteld in de liefde, maar voelen zich veeleer bedreigd door de toename van kennis en bekwaamheid der vrouw. Zelf heb ik menigmaal de onjuist aangehaalde tekst moeten aanhoren: 'De man is het 'geestelijke' hoofd van zijn vrouw' (Ef.5:22). Dit getuigt niet van geestelijk inzicht. Het quasi geestelijk gezag waarmee men in eigen kring de vrouw klein wil houden, komt de gemeente van Jezus Christus niet ten goede. Onze Heer wil immers dat zijn vrouw, de gemeente, Hem gelijk zal zijn. Petrus wijst de mannen erop dat hun echtgenoten wezenlijk niet minder zijn, maar dat zij ook mede-erfgenamen zijn van de genade des levens (1 Petr.3:7).

Het is de bedoeling van het evangelie van Jezus Christus dat de vrouw ten volle deelgenoot is van de hemelse roeping en daarmee ook van de gemeente. Zonder enig menselijk vooroordeel had God zelf immers beloofd zijn Geest uit te storten op álle vlees, op zonen en dochters, op ouden en op jongelingen (Joël 2:28). Hoewel de maatschappij de gedragingen van een vrouw wel bepalen en regelen kan, zijn deze beperkingen in zeden en gewoonten niet wezenlijk verbonden met het christelijke geloof, want dit richt zich alleen op de onzienlijke wereld (Hebr.11:1).

Voor de goede orde

De Korinthische vrouwen waren gewoon om in de gemeente te bidden en te profeteren. Dit gaf toentertijd geen enkel probleem, maar wel het feit dat zij zich dan ontsluierden (1 Kor. 11:15). Als Paulus in zijn brief aan de Korintiërs ook nog over de noodzaak van orde in de gemeente spreekt, betekent dit niet dat hij een strikte gang van zaken voorstaat, maar wel dat er een heilzame wisselwerking zou zijn tussen de Heilige Geest en de gelovigen. Deze harmonie werd klaarblijkelijk door een aantal vrouwen verstoord. Naar gewoonte zaten zij in hun eigen gedeelte, gescheiden van de mannen. Zij konden het daar niet laten om de dingen onder elkaar te bepraten. Ook trachtten zij dan de aandacht van hun mannen te trekken om hen om opheldering te vragen. Paulus stond deze vrouwen niet toe om op die manier de dienst over te nemen. Vandaar dat hij hun het zwijgen oplegde: zij konden thuis hun kwesties met hun eigen man bespreken (1 Kor.14: 33-36).

Groeien naar geestelijk gezag

Paulus was beslist niet in een kortzichtig religieus systeem verstrikt geraakt zoals vele leiders, die nu nog in zijn naam plegen te spreken. Hij had niet alleen een scherp inzicht in het eeuwige plan van God, maar hij wist ook hoe dit in de loop der tijden zich zou ontwikkelen en dat het een nieuwe mensheid zou vormen. Door dit realisme en deze wijsheid was de apostel in staat het welzijn van de gehéle gemeente te bevorderen. Ook bood hij het hoofd aan die vrouwen die zich tot leraressen in de gemeente opwierpen. Hij weerstond hun drang welke tot voorbarigheid leidde: de tijd was hier nog niet rijp voor en evenmin de vrouw. Maar de weg die Paulus wees, was geen doodlopende, maar één die omhoog voert, met een schone toekomst, ook voor de vrouw. Hij zette de vrouw dan ook op het juiste spoor, toen hij letterlijk schreef: 'Laat een vrouw in stilte leren, in alle onderdanigheid' (1 Tim.2:11). Dit advies heeft vandaag de dag nog in alle opzichten waarde. Niettemin wordt in onze samenleving een lerares niet langer gezien als iemand die zich een manlijk gezag aanmatigt. Haar bevoegdheid als leerkracht berust op kennis en kwaliteit. Deze stellen haar in staat om op een bepaald terrein met autoriteit te spreken. Wat de kennis van Jezus Christus en diens leer betreft, is het uiteindelijk God zelf die zijn leerkrachten niet alleen hun bevoegdheid verleent, maar ze ook benoemt en bevestigt met geestelijk gezag. Dit geldt niet alleen voor mannen, maar zal op zijn tijd ook volledig voor vrouwen gelden.

De vrouw in de Joodse traditie

In 1 Korintiërs 14:33-40 gaat Paulus in op enkele 'punten waarover men hem had geschreven' (7:1). Hij citeert dan uit een brief: 'Het is de vrouwen niet toegestaan te spreken', 'zij moeten ondergeschikt blijven', 'zoals ook de wet zegt' en 'het is een schande als een vrouw spreekt' Alle wijzen op uitspraken buiten de schriften om en niet vanuit de schriften. De apostel schrijft niet: 'Ik sta niet toe zoals in 1 Timotheüs 2:12, maar 'het is haar niet vergund, duidelijk ermee aangevend dat dit gebod niet van hem kwam. Zo'n gebod kan men ook nergens in de bijbel lezen, net zomin als 'zij moeten ondergeschikt blijven, zoals de wet zegt'. Wij vinden geen enkele wet in het Oude of in het Nieuwe testament die zo iets zegt.

'Al zij iets willen te weten komen, moeten zij thuis haar mannen om opheldering vragen', 'maar een ongeestelijk man aanvaardt niet hetgeen van de geest Gods is, want het is hem dwaasheid: hij kan het niet verstaan, omdat het slechts geestelijk te beoordelen is' (2:14). Uit 1 Korintiërs 7 weten we, dat vele vrouwen onbekeerde mannen hadden. Ook waren er weduwen in deze gemeente en ook gescheiden vrouwen. Vanwege het feit dat deze christen geworden waren, hadden hun mannen hen verlaten. Er waren bovendien nog ongehuwde vrouwen, die geen gelovige of ongelovige man hadden aan wie ze iets zouden kunnen vragen. Zou Paulus een pas bekeerde vrouw naar een heidense echtgenoot zenden om iets te leren van haar juist gevonden Heiland? Zeker niet! De uitdrukking 'zoals de wet zegt', heeft betrekking op de mondelinge overlevering der Joden. In het Oude Testament waren hierover geen voorschriften, maar de rabbinale traditie had het de vrouw verboden in de synagoge te spreken. In zijn boek over de synagoge, schrijft Vitringa: 'In de synagoge werd de vrouw vanwege een slechte gewoonte buiten gesloten, niet alleen om onderricht te geven maar ook om dat te ontvangen'. Paulus citeert hier niet een overlevering der Joden om die als grondwet te gebruiken voor wat de vrouw al of niet mag doen. Schreef hij niet aan Titus: 'Daarom weerleg hen kortweg, opdat zij gezond mogen zijn in het geloof, en niet het oor lenen aan Joodse verdichtsels en geboden van mensen, die zich van de waarheid afkeren'? (1:14).

In 1 Korintiërs 14 eindigt de apostel zijn betoog: 'Wat? Kwam het woord van God bij jullie vandaan? Of kwam het alleen tot jullie?' Wat Paulus zelf schreef was een gebod des Heren en niet een wet of een overlevering der ouden of van valse leraars. En als iemand dan zo onnozel was dit niet in te zien, moest hij maar zo dom blijven! De broeders en zusters mogen dus allen één voor één profeteren, opdat allen er lering door ontvangen (14:31).

Het vormingsproces

In een vluchtige schets toont Paulus in 1 Timoteüs 2:11-15 ons het belang van het menselijke vormingsproces, vooral wanneer dit een nieuw begin betreft. Bij de schepping was Eva duidelijk de kwetsbaarste partner. Adam had toen reeds de dieren vernoemd overeenkomstig hun wezen, toen Eva met haar mindere vorming voor het verleidende aanbod van de duivel, die haar kant en klare kennis van goed en kwaad aanbood, viel. De verbondenheid met God maar ook die van de mensen onderling was toen verbroken. Dientengevolge was de vrouw onder de man geplaatst. Niettemin betrof de belofte: 'haar zaad' (Gen.3:15). Paulus sprak over 'de vrouw die het kind zou baren'. In 1 Timoteüs 2:15 staat letterlijk: 'Doch zij - Eva als prototype - zal behouden worden door het kind te baren, indien zij - vrouwen aangesproken als individuen - blijven in geloof, liefde en heiligheid, met ingetogenheid'. Met andere woorden: in Gods reddingsplan is geen plaats voor vlugge fratsen, voor spanningen die kortsluiting veroorzaken. Vrouwen zouden geduld moeten oefenen, niet alleen toen het de komende Verlosser betrof, maar ook waar het nu haar algehele bevrijding betreft.

Nederigheid is uiteindelijk een genegenheid van het hart, die alleen ten volle gecultiveerd wordt onder de werking van de Heilige Geest. Men kan haar niet opdringen door een vrouw in haar emancipatie-proces te belemmeren of haar zelfstandigheid te ontzeggen. Het is van belang in alle ootmoed te luisteren naar wat de geest tot gemeente van onze tijd zegt, en ons hiervoor niet af te sluiten, omdat Hij Zich niet onderwerpt aan onze menselijke en religieuze vooroordelen. Zelfs in de oudheid zien we vrouwen als Debora, die niet rebelleerde tegen de ondergeschikte plaats die zij als huisvrouw innam. Zij ging hier veeleer bovenuit door met wijsheid en gewilligheid het welzijn van Gods volk te dienen (Richt.4:5).

Op weg naar een volheid

Niet alleen groeit de wereld naar een volheid toe, maar het tempo van deze ontwikkeling neemt ook toe. Vrouwen staan niet langer meer aan de zijlijn als stille toeschouwers, maar hebben een uitgesproken mening en laten zich ook gelden. Het huwelijk en het gezin hebben ontzettend geleden door de spanningen, die veroorzaakt werden door dit najagen van uiteenlopende belangen der huwelijkspartners. De harde realiteit van een toename van scheidingen en van gebroken gezinnen hebben vele vrouwen aangespoord om economische zekerheden te zoeken. Vrouwen zien het leven meer en meer als het beklimmen van de maatschappelijke ladder. In vele gevallen achten zij hun taak als moeder van minder belang. Bovendien ziet het feminisme zijn zaak en streven binnen een radikaal politiek kader. Het meent dat de maatschappij beheerst wordt door mannen die de vrouw onderdrukken. Zelfs abortus wordt in dit licht bezien. In een maatschappij waar volop promiscuïsiteit voorkomt, mag men hierover niet als een moreel kwaad spreken, want dit wordt door de feministen opgevat als een hypocritische poging vrouwen te onderdrukken.

Religieuze instituten hebben altijd beweerd dat zij bolwerken waren van geestelijke macht, maar zij lieten hun invloed steeds in de zichtbare wereld gelden. We zien dan nu twee verschillende ontwikkelingen in de godsdienstige wereld. Aan de ene kant bemerken wij een overdreven ijver om in het christendom mannen en vrouwen als gelijken te beschouwen. Aan de andere kant weet zich een hiërarchie van mannen met een verstarde neerbuigende visie op vrouwen, zich te handhaven. Wat het eerste betreft, is de Nationale raad van Kerken in Amerika uitgekomen met 'nieuwe vertalingen, waarin hij de bijbel placht te ontdoen van het mannelijk vooroordeel (Time, van oktober 1983). Maar de bewering dat God onze Moeder is, of dat Jezus het Kind is in plaats van de Zoon van God, bevordert het geestelijk inzicht niet, maar bepaalt ons veeleer erbij hoe de religieuze mens verblind is door eigen vooroordelen. Wat het tweede betreft, beweren in Amerika de nonnen dat zij gemiddeld een hogere scholing genoten hebben dan de priesters. In vele gevallen doen zij het werk van zo'n geestelijke, maar zij mogen volstrekt niet voorgaan in het centrale ritueel van hun geloof. De leiding blijft in handen van ongehuwde mannen. Het merendeel der zusters zoekt echter erkenning van de vrouw als priester, zoals een van hen het zei: 'Wij streven ernaar om met de mannelijke geestelijkheid de macht te delen'.

De twee vrouwen in de eindtijd

Het is geen toeval dat de gemeente als een vrouw wordt voorgesteld. De Openbaring toont ons deze vrouw maar ook haar tegenhangster. Deze kleurrijke verschijning wordt ons voorgesteld als 'het grote Babylon, moeder van de hoeren en van de gruwelen der aarde' (Openb.17:5). Zij legt beslag op de groten der aarde en brengt zelfs de gehele wereld door haar verleidende kracht onder haar betovering. Maar niemand vergisse zich, want zij is tevens vervuld met zo'n redeloze haat tegen de heiligen, dat ze hun bloed wel kan drinken. Haar grote invloed geeft haar het air van een koningin, totdat haar zelfverzekerdheid plotseling met heel haar religieuze wereld instort. Tezelfder tijd is een andere vrouw naar het hoogtepunt van haar leven toegegroeid. Ook zij heeft haar voorbereidingen getroffen teneinde haar hoge plaats in te nemen. Zij kleedt zich echter niet in purper en scharlaken, maar 'met blinkend en smetteloos fijn linnen', dat zo treffend haar rechtvaardigheid accentueert (Openb.19:8).

Het is daarom van groot belang, niet alleen voor de vrouw maar ook voor de gehele gemeente van Jezus Christus om zich bewust te zijn dat zij wel in de wereld leeft, maar niet van de wereld is. Zij zal daarom ook niet de hardheid der wereld ten toon spreiden, maar zich ook op geen enkele manier door de starheid van de religieuze wereld laten beïnvloeden. Laten we veeleer groeien in de genade en kennis van onze Here Jezus Christus, want onze toekomst en volheid zijn uit Hem en in Hem.

zie voor andere artikelen kvooverz