kvo 49e jaargang nummer 4 april 1985
J.E.v.d.Brink
De VOLTOOIING van de TEMPEL
'En mij werd een riet gegeven, een staf gelijk, met de woorden: Sta op en meet de tempel Gods en het altaar en hen die, die daarin aanbidden. Maar laat de voorhof, die buiten de tempel is, er buiten, en meet die niet; want hij is aan de heidenen gegeven; en zij zullen de heilige stad vertreden, twee en veertig maanden lang' (Openb.11:1,2).
Openbaring van de mens Gods
Wanneer Johannes in visionaire toestand de tempel Gods meten gaat, is de profetie die door Jezus was uitgesproken, al vervuld: 'Jeruzalem zal door de heidenen vertrapt worden, totdat de tijden der heidenen vervuld zijn' (Luk.21:24). Stad en tempel lagen toen al een kwart eeuw verwoest, terwijl de ontbindende (doods)machten bezig waren het oude bondsvolk naar alle wereldeinden te verstrooien. De apostel ziet nu hoe in een verre toekomst een soortgelijk drama zich gaat afspelen in een groot deel van de christenheid, welke hij vergelijkt met 'de heilige stad' en 'de voorhof'. Het verschil met wat vroeger plaatsvond, is, dat in zijn visioen de eigenlijke tempel ongeschonden en gaaf bewaard blijft.
In de tijd toen Jezus op aarde leefde, was over de tempel van Herodes al 46 jaar gebouwd en kort na zijn voltooiing werd hij verwoest. Aan de tempel Gods waarvan hier sprake is en waarvan Jezus de bouwmeester is, wordt al bijna 2000 jaar gebouwd en de tijd van zijn voltooiing nadert. Ogenblikkelijk hierna zullen de duistere machten op de stad en de tempel van het nieuwe verbond losstormen. De majestueuze woonstede van God in de geestelijke wereld, de gemeente van Jezus Christus, zal echter heilig en onbesmet blijven. De zonen Gods zullen daar een koninklijk priesterschap vormen. Zij hebben dan de mannelijke rijpheid of geestelijke volwassenheid bereikt. Ze zijn volmaakt zoals hun hemelse Vader volmaakt is. In hen heeft het woord van God alles volbracht, waartoe het was uitgezonden.
Johannes mag met blijdschap opmerken dat in de eindtijd de groei van de gelovigen afgemeten en vastgesteld kan worden naar het beeld van Christus. Hij is het gouden meetriet en zijn gemeente voldoet aan deze volle maat van haar wasdom. Vervuld is dan wat de apostel eenmaal schreef: 'Als Hij zal geopenbaard zijn, zullen we Hem gelijk wezen' (1 Joh.3:2). Deze tempel kan niet verwoest worden, maar zal als vast gebouw van Gods gunstbewijzen voor eeuwig de glorie en heerlijkheid van zijn grote bouwheer Jezus Christus afstralen.
Het gaat hier over de ware gemeente op aarde, die in de onzichtbare, hemelse wereld een tempel Gods vormt te zamen met de geesten der ontslapen rechtvaardigen, die de voleinding reeds bereikt hebben (Hebr.12:23). Johannes ziet hoe haar verloste en verzegelde leden op aarde hun lof- en dankoffers brengen. Dit betekent voor hem de realisatie van het gouden reukofferaltaar uit het oude verbond, vanwaar de welriekende geuren voor Gods aangezicht opstegen. De eindtijdgemeente wordt daarom in haar bijeenkomsten gekenmerkt door lofprijzing en aanbidding. Deze uitbundige verheerlijking als 'de vrucht der lippen' is dan de uitdrukking van de gaafheid van de innerlijke mens en van de volmaaktheid van zijn existentie. Hier bevinden zich de ware aanbidders in geest en in waarheid. Het woord 'pros-kuneo' dat door 'aanbidden' vertaald is, betekent letterlijk zich tot iemand richten om hem te kussen, hem liefde te bewijzen. Zei de psalmist niet: 'Kus de Zoon?' De 'beminnaars van de Heer' bewijzen Hem hulde en liefde! Hun geest is één geworden met zijn Geest. Vangt het hooglied niet aan met dit wederzijdse verlangen naar gemeenschap van bruid en bruidegom uit te drukken in de woorden: 'Hij kusse mij met de kussen van zijn mond?' In onze tijd zien wij overal hoe de kinderen Gods deze begeerte kennen en haar steeds meer tot uitdrukking brengen in hun lofprijzingen, liederen en woorden.
Verschijningsvormen in de christenheid
Johannes ziet hier drie verschillende categorieën vertegenwoordigers van het christendom op aarde. Hij typeert ze in beelden die ontleend zijn aan de bedeling der schaduwen. In het Israël van het nieuwe verbond zijn er die hun burgerschap in de hemel hebben waar Christus is. Zij vormen hier de tempel waar de troon van God is, want hun innerlijke mens is vervuld met de heilige Geest. Zij worden daarom een koninklijk priesterschap genoemd. In Openbaring 7 heten ze de 144.000 verzegelden - een symbolisch getal - die uit alle stammen van het tweede Israël te voorschijn zijn gekomen. Zij zijn aan hun voorhoofd verzegeld, dat wil zeggen dat hun gedachten volkomen op de onzienlijke wereld van het Koninkrijk Gods zijn georinteerd. Ze worden daarom ook aangeduid als 'de losgekochten van de aarde' (Openb.14:3). Evenals hun Meester zijn ze niet 'van beneden maar van boven' (Joh.8:23). We zouden ook kunnen zeggen dat door hun verzegeling de naam van het Lam Gods en die van de Vader op hun voorhoofd is geschreven. Ze zijn dus gelijkvormig aan hun Heer geworden en evenals Hij de afdruk van het goddelijke wezen. In hen heeft de Vader zijn oorspronkelijk scheppingsplan bereikt. Leer en levenswandel stemmen bij hen overeen. Zij volgen het Lam waar Hij ook heengaat en in hun mond wordt geen leugen of dwaling meer gevonden: ze zijn onberispelijk. In hen is het grote geheimenis voleindigd, dat zoveel eeuwen door de 'vrome' geesten werd ontkend, namelijk dat de mens Gods hier op aarde volkomen kan worden, tot alle goed werk volkomen toegerust (2 Tim.3:17).
De tweede categorie wordt gevormd door de voorhofchristenen. Deze bewegen zich met grote ernst en ijver op het christelijke erf. Ze zijn de rechtzinnigen die belijden dat ze de bijbel van kaft tot kaft geloven. De centrale plaats van hun denken is het brandofferaltaar, dat eenmaal in de voorhof stond. Zij hebben Jezus Christus als de verzoener van hun zonden aanvaard, maar de doop in de Heilige Geest met de geestelijke begaafdheden en het spreken in tongen wordt door hen ontkend of onbelangrijk geacht. De sleutels die tot de geestelijke wereld toegang geven, bezitten zij niet en de strijd in de hemelse gewesten kennen zij niet en voeren ze niet. Wel is hun menselijke geest in staat goede werken te doen, maar wanneer ze in de eindtijd rechtstreeks door de machten uit het dodenrijk aangevallen worden, moeten ze het laten afweten. Van hen kan worden gezegd: gij onderzoekt de schriften, maar ze zijn niet hemels georiënteerd. Wel hebben ze vaak een grote zendingsijver en evangelisatiedrang maar ze missen een overwinnend toekomstperspectief voor de gemeente. Omdat ze ongeestelijk denken, leren ze dat de christen pas bij zijn sterven de hemel binnengaat, die ze dan nog zoveel mogelijk verstoffelijken. Hun eindtijdverwachtingen zijn uitzichtloos en ze worden daarbij steeds beangstigd door de verschrikkingen en catastrofen, die over de wereld komen. Wanneer dan de sluizen van de hemel worden geopend en de boze geesten zich op de mensen storten en de kolken van de diepe afgrond de gebonden geestenwereld vrijlaten, hebben ze geen verweer en weten ze niet wat hen overkomt. De voorhof wordt prijsgegeven, omdat het evangelie van het Koninkrijk der hemelen dat Jezus predikte er geen voedingsbodem heeft. Letterlijk wordt er gezegd: werp de voorhof, die buiten de tempel is, uit, naar buiten, en meet die niet, want hij is aan de heidenen gegeven. Dat is de tragiek van een orthodox en fundamentalistisch christendom, dat niet geleerd heeft de geestenwereld te onderscheiden en de vijanden op rechtmatige wijze te bestrijden. Men heeft immers nooit in de naam van Jezus één duivel uitgeworpen. Deze christenen zijn niet voor eeuwig verloren, maar ze zijn onnut voor de tempeldienst. Ze zijn nooit overwinnaars geworden en hebben zich nooit gerealiseerd wat het zitten op de troon van God inhoud. Zij toch zullen moeten oordelen - ook de engelenwereld - en het goede van het kwade moeten scheiden.
Wanneer Johannes de ontwikkelingen van het christendom ziet, komen er telkens bij hem beelden uit het verleden naar voren. Voor zijn ogen doemt hier de ondergang van de geliefde stad op, die door de Romeinen in een puinhoop was veranderd. Plotseling associeert hij het verleden met de verre toekomst. Ook de heilige stad van het nieuwe verbond zal door de heidenen vertrapt worden, dat is prijs gegeven worden aan een demonische geestenwereld. Johannes heeft het over de grote stad waar óók de Heer werd gekruisigd. Dit grote Jeruzalem heet dan later het grote Babylon, de moeder der hoererijen en van al de gruwelen der aarde. Het massa-christendom zal in het laatste der dagen even anti-Christus blijken te zijn als eertijds de inwoners van Jeruzalem. Het doodt immers ook de profeten, en de lijken van de laatste getuigen van Christus liggen als een schouwspel op de straten van deze grote stad (vers 8).
De wereldwijde kerk van het nieuwe verbond zal hetzelfde lot ten deel vallen als die van het oude. Ook uit haar wordt slechts een rest behouden. Dit heeft dan deel aan de spade regen, aan de uitstorting van Gods Geest in het laatste der dagen. Daarom werd tot de discipelen gezegd: verlaat bijtijds Jeruzalem en in de eindtijd klinkt het tot de ware kinderen Gods: trekt uit Babylon. Laat de denkwereld van deze aards gerichte stad los. Velen hebben in de loop der eeuwen deze oproep wel gehoord, maar ze gingen slechts uit hun kerk of gemeenschap om aan Babylon weer een nieuwe woonwijk toe te voegen. Er vond geen wezenlijke verandering van gedachten plaats. Men bleef ongeestelijk denken, dit wil zeggen dat men aan het evangelie van het Koninkrijk der hemelen geen aandacht schonk en aan de geheimenissen ervan geen deel had.
De vraag rijst: waar moet men naar toe trekken? Het antwoord luidt: ga naar de tempel en laat u behouden uit dit verkeerde geslacht. Petrus schreef tot de pas bekeerde kinderen: 'Komt tot de Here, de levende (hoek)steen, door de mens wel verworpen - vanwege zijn leer over het Koninkrijk der hemelen - maar bij God uitverkoren en kostbaar, en laat u ook zelf als levende stenen gebruiken voor de bouw van een geestelijk huis, om een heilig priesterschap te vormen' (1 Petr.2:4,5). De christen komt niet automatisch in het hemelse heiligdom, maar hij moet zich daar laten invoegen.
De opdracht aan de 144.000
Voordat de demonische winden vanuit de vierhoeken der aarde opsteken, worden eerst de zonen Gods verzegeld (Openb.7:3). Zij krijgen de opdracht om getuigen te zijn van Jezus Christus en zijn leer aangaande het Koninkrijk te verkondigen op de pleinen van de grote stad en verder tot het uiterste der aarde. Met ongekende sterkte prediken zij en dan zal het einddoel worden bereikt: de tempel Gods wordt dan voltooid (Matth.24:14). Door hen blijkt wat de kracht van de Heilige Geest door middel van dit unieke evangelie van Jezus nog kan bewerken. Deze getuigen spreken zoals Jezus sprak en doen de werken die Hij deed en zelfs nog grotere (Joh.14:12). De belofte is immers dat God in de laatste dagen zijn Geest zal uitstorten op álle vlees. Jesaja profeteerde dat een dikke duisternis de natiën zou bedekken, maar kondigde tegelijker- tijd aan dat voor de ware gemeente van Jezus Christus het licht zou opgaan, dat helderder zou stralen dan ooit tevoren. Wij hebben het hier niet over kerkelijke instituten en aanwijsbare christelijke gemeenschappen, maar over christenen die zich losmaken uit de verwarring van een Babylonisch denken.
Het doel der getuigenis is om stenen klaar te maken voor de voltooiing van de tempel. Zij zijn tempelbouwers zoals Jozua en Zerubbabel hiervan typen waren, toen zij de tweede tempel bouwden. De stenen die al waren ingevoegd, de 144.000, zijn wel gaaf en onberispelijk, maar het aantal is nog ontoereikend. Het huis des Heren moet voltooid worden. Tijdens hun zegenrijke prediking barst de hel los en de volgelingen van Jezus Christus komen in de grote verdrukking. De strijd van Armageddon is hiermee aangevangen. Bij deze voorhoede gevechten zal blijken dat de voorhofchristenen, die het evangelie van het Koninkrijk der hemelen blijven verwerpen, verliezers zijn. Zij blijven hun verwachtingen richten op het herstel van een natuurlijk Israël in plaats van te geloven in het ontwaken van de gemeente. Zij blijven volharden in de mening dat de onberispelijkheid en heiligheid een onbereikbaar ideaal zijn en dat de christen zondaar blijft tot de dood. Zij geloven niet dat 'de gezonde leer' van het evangelie van het Koninkrijk der hemelen nuttig is om de hoorders zo op te voeden, dat de mens Gods volkomen wordt en tot alle goed werk volkomen toegerust (2 Tim.3:17).
In 'de grote stad' is er een naamchristendom dat onverschillig staat tegenover een zuiver geestelijk evangelie. Het heeft de wereld en hetgeen in de wereld is, lief. Deze stad zal blijken antichristelijk te zijn, vijandig aan de Gezalfde en aan de gezalfden met de Heilige Geest. Bovendien wensen haar inwoners in de tijd van de grote verdrukking geen evangelie te accepteren dat overal wordt tegengesproken.
Wanneer blijkt dat de genodigden uit de voorhof en uit de stad het evangelie van Jezus niet waard zijn, omdat ze blind en doof zijn voor de geestelijke wereld, zullen de getuigen zich wenden tot de zuchtende schepping. In het slot van Openbaring 10 wordt Johannes opgewekt om te profeteren over vele natiën en volken en talen en koningen. Voor de voorhofs- en stadschristenen gaat in vervulling: 'Het was nodig, dat eerst tot u het woord Gods werd gesproken, doch nu gij het verstoot en u het eeuwige leven niet waardig keurt, zie, nu wenden wij ons tot de heidenen. Want zo heeft de Here ons geboden: Ik heb u gesteld tot een licht der heidenen, opdat gij tot heil zoudt zijn tot aan het uiterste der aarde (Hand.13:46).
Wie van de orthodoxe leiders in die dagen heeft zich ooit kunnen indenken dat zij buitengeworpenen zouden worden? De laatste getuigen zullen dan ook in de grote stad als valse profeten worden gebrandmerkt en gedood. Tijdens hun prediking zullen evenwel de scharen komen van Oost een West, en van Noord en Zuid, om aan te liggen in het Koninkrijk Gods. Na hun prediking ziet Johannes deze menigte, die niemand kan tellen, uit alle volken, stammen en natiën en talen. Zij staan voor de troon en voor het Lam, dus in de tempel Gods. Ze zijn bekleed met witte gewaden en hebben de palmtakken van de overwinning in de hand. Zij komen immers uit de grote verdrukkingen en door hun invoeging wordt de tempel Gods voltooid (Openb.7:9,11).
Ook Israël behouden
Jezus vergeleek in Mattheüs 22:1-14 ook de laatste periode van de verkondiging van het volle evangelie met een bruiloftsmaal dat door een koning voor zijn zoon aangericht werd. Deze koning zond zijn slaven uit om de genodigden tot dit feest op te roepen, maar men sloeg er geen acht op. Toen werd de koning toornig en zond zijn leger om de (grote)stad der ongeestelijke en onverschillige belijders in brand te steken. Zij werd aan de boze machten prijsgegeven. Daarna beval hij zijn dienstknechten om naar de kruispunten der wegen - de centra van het maatschappelijke leven - te gaan, om allen te nodigen die men daar aantrof. Omdat het massa-christendom onder haar verblinde leiders weigert te komen, zal het evangelie van het Koninkrijk der hemelen aan de buitenstaanders worden verkondigd, want het huis Gods moet vol worden. Bij hen wordt dan de sluier vernietigd, die alle natiën omsluiert (Jes.25:7). De bedekking blijft echter op het verharde, onverschillige, ongeestelijke christendom. Allen echter die niet met het evangelie bereikt werden, krijgen dan de kans van hun leven. Allen in wie de hunkering is naar herstel, heil en heerlijkheid, die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, krijgen dan de gelegenheid om aangedaan te worden met kracht van omhoog. De getuigen gaan immers rond, weldoende en genezende allen, die door de duivel zijn overweldigd, want God is met hen (Hand.10:38).
De tijd breekt aan dat de volheid der heidenen zal binnengaan. De geschiedenis zal zich herhalen. Zoals eenmaal van Israël het koningschap werd weggenomen en aan anderen gegeven, zo gebeurt dit ook bij een afvallige christenheid. De voorhof en de stad worden prijsgegeven. In Romeinen 11:25,26 spreekt Paulus over de volheid der heidenen, als hij het heeft over de toekomst van Israël. In de loop der eeuwen stond dit volk buiten de genade en had het een bedekking op het hart (2 Cor. 3:14,15). Het behoorde dus tot de onbereikbare buitenstaanders. Wanneer nu het ogenblik aanbreekt, dat de volheid - kwalitatief en kwantitatief - der natiën de tempel Gods binnengaat om daar als levende stenen te worden ingevoegd, zullen er ook vele Joden onder zijn. De grote schare voor de troon komt immers uit álle volken. 'Een gedeeltelijke verharding - er was ook een rest waartoe Paulus behoorde - is over Israël gekomen, totdat de volheid der heidenen binnengaat en aldús zal gans Israël behouden worden'. Ook Israël zal deel krijgen aan de uitstorting van Gods Geest op álle vlees in het laatste der dagen, want de Verlosser is ook voor Israël gekomen en Hij heeft de goddeloosheden van huis Jacobs aan het kruis gedragen.
De geschiedenis herhaalt zich: de kinderen des Koninkrijks zullen buiten staan, terwijl een ongelofelijk aantal buitenstaanders wordt toegevoegd door de prediking der getuigen van Christus. Welk een wonderschoon perspectief heeft de gemeente en welk een wondervolle taak wacht haar nog in de toekomst. Bij de opname van de gemeente keert het evangelie van Christus niet ledig weer, maar heeft het gedaan wat Hem behaagt en alles volbracht waartoe Hij het door middel van zijn volk heeft uitgezonden. 'O diepte van rijkdom, van wijsheid en van kennis Gods, hoe ondoorgrondelijk zijn zijn beschikkingen en hoe onnaspeurlijk zijn wegen!' (Rom.11:33).
zie voor andere artikelen kvooverz