kvo 47e jaargang nummer 12 december 1983
J.E.v.d.Brink
brieven van lezers
God is een verterend vuur
Bij mij kwamen een aantal vragen binnen naar aanleiding van het bijbelse axioma, dat God enkel goed is, zoals: 'Wat is de betekenis van de uitspraak in Hebreeën 12:29, waar staat dat onze God een verterend vuur is?'
In Hebreeën 12 wordt vanaf vers 18 een vergelijking gemaakt tussen het gebeuren op de berg Sinaï en dat wat eerst in de hemel en daarna op de aarde zich afspeelt rond de hemelse berg Sion in het laatste der dagen. De schrijver schildert de berg Sinaï waar God vertoefde. Deze berg was omringd door duisternis,stormwind en vuur, zoals bij een zwaar onweer. God wilde een verbinding leggen tussen hem en zijn volk, dit wil zeggen met Israël een verbond sluiten. De beroering der elementen die toen ontstond, was een afschaduwing van de geestelijke werkelijkheid, dat de boze zijn legerscharen om de berg concentreerde om het volk schrik aan te jagen en in angst en in spanning te brengen, zodat het niet opwaarts durfde te klimmen. Slechts Mozes en diens dienaar Jozua wezen de uitnodiging om op te klimmen niet van de hand, maar trotseerden de angstwekkende verschijnselen. Mozes ontmoette uiteindelijk de levende God en door middel van heilige engelen ontving hij de woorden van het verbond met Israël. Het volk wees evenwel in ongeloof en angst het luisteren naar de godspraken af. Dat het in de woestijn ongehoorzaam en rebellerend bleef, was hiervan het resultaat. Het gevolg van alles was dat allen op Jozua en Kaleb na, in de woestijn stierven en de vervulling van de belofte om het beloofde land binnen te gaan, niet meemaakten.
In het einde der tijden nodigt God zijn volk uit om de hemelse berg Sion te 'naderen' en te bestijgen. Hij wil met hen een nieuw en beter verbond sluiten, dat onwankelbaar is. 'Wij zijn genaderd tot de berg Sion, tot de stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem', de woonstede van God in de geestelijke wereld (Hebr.12:22). Opnieuw concentreren de heerlegers van boze engelen zich om de berg om het stijgen te beletten, en de vervulling van de eeuwige belofte van leven en overvloed te weerstaan (vs.26). De belofte houdt nu in dat wij de hemel en de aarde doen beven. Is het wonder dat de machten zich opmaken om ons het zicht op de heerlijkheid Gods te ontroven en ons te verleugenen en te beangstigen?
Deze machten moeten zich wel concentreren, want zij zien dat er zonen Gods komen, die gedoopt zijn met de Heilige Geest en die de hemelse gewesten onbevreesd binnen trekken. Zij zijn toegerust met geestelijke begaafdheden, met geestelijke autoriteit en kracht. Zoals Mozes niettegenstaande het gevaar toch doorging, zo zullen ook deze zonen Gods volhouden ondanks de weerstand die zij ondervinden. Zij houden vast aan de belofte het hemels land binnen te gaan en als de engelenwereld hierdoor in beweging komt, overwinnen zij door geloof.
Ik lees nu onze tekst als volgt: Inderdaad - volgens de Interlinearvertaling - is onze God - door middel van zijn Geestvervulde zonen - een lichtend en laaiend vuur ten opzichte van de machten der duisternis. De zonen Gods laten hun licht schijnen op de duistere geesten en die kunnen niet standhouden. Het gevolg ervan is dat hun plaats in de hemel niet meer wordt gevonden (Openb.12:8). God zal immers weldra de satan onder ónze voeten verpletteren (Rom.16:20). Staat er van Mozes ook niet dat de huid van zijn gelaat straalde, doordat hij met God had gesproken?
De hemel wordt bewogen en gereinigd door het licht van de Heilige Geest dat de zonen Gods uitstralen. Op deze wijze worden de boze geesten die vluchten voor het licht, op aarde geworpen. Is het wonder dat het 'wee' over de aarde wordt uitgeroepen, want in grote grimmigheid verbinden de boze geesten zich dan met allen die de aarde bewonen, niet alleen met de natuurlijke mensen maar ook met de christenen, die hun plaats als hemelburger nooit hadden ingenomen. Die hadden dus hun roeping en verkiezing als hemeling nooit vastgemaakt (Openb.12:9,12 en 2 Petr.1:10).
Er komt een grote verdrukking op de aarde zoals er nooit geweest is en ook nooit meer zal zijn. Zij ontstaat niet vanuit natuurlijke oorzaken maar rechtstreeks vanuit demonen. Dan zal er grote beroering op de aarde komen. Jezus sprak over radeloze angst onder de volken vanwege het bulderen van zee en branding, beelden van geweld der machten (Luc.21:25). Zo was het eigenlijk ook bij het volk Israël aan de voet van de Sinaï. Dan echter bemerkt ook de aarde de geestelijke heerschappij van de zonen Gods, want er komt vuur uit hun mond, dat hun vijanden verslindt (Openb.11:5).
In de strijd in de hemelse gewesten weren de machten der duisternis zich dus op twee wijzen: zij concentreren zich in het leger van de antichrist om niet door het licht te worden verslonden. Zij verdikken en verstevigen als het ware hiermee de duisternis om de doorwerking van het licht tegen te houden. De mensen die de duisternis liever hebben dan het licht, voegen zich bij hen. Ook weren de boze geesten zich tegen het laaiende vuur dat God openbaart in zijn zonen, doordat zij zich steeds verder van het licht verwijderen.
Het lichtend vuur is beeld van het leger van Jezus Christus, waarvan gezegd wordt: 'Zij hebben hem overwonnen door het bloed van het Lam en door het woord van hun getuigenis' (Openb.12:11). Ten lange leste vluchten de demonen naar de poel des vuurs. Zij boeten daar met een eeuwig verderf, 'ver van het aangezicht des Heren en van de heerlijkheid zijner sterkte, wanneer Hij komt om op die dag verheerlijkt te worden in zijn heiligen' (2 (Thess.1:9,10).
Wanneer hemel en aarde gezuiverd zijn, gaat God zijn belofte in al haar volheid vervullen. God is dan door middel van zijn zonen een verterend vuur geweest voor allen die Hem afwezen en wederstonden (Hebr.12:25). God is geen verterend vuur voor onwetenden of niet verantwoordelijke kinderen. De laatsten mochten toch ook Kanaän binnengaan, terwijl de lijken van hun ouders in de woestijn achterbleven (Hebr.3:17). De uitdrukking: 'God is een verterend vuur' mogen we dus niet losmaken van de context, want dan gaat deze uitdrukking een eigen leven leiden en past men haar in het raam van eigen voorstelling en begrip van God.
Wij lezen dus: 'Onze God is een verterend vuur 'voor boze geesten en voor hen die zich met de demonen hebben verbonden.
De dood van Herodes
Een volgende vraag betreft de dood van Herodes, die door een engel des Heren geslagen werd, omdat hij God niet de eer gaf (Hand.12:23)
Herodes was een instrument van de wereldbeheersers dezer duisternis. Zij stonden vijandig tegenover de gemeente van Jezus Christus, waarachter Michël, de vorst van het geestelijk Israël stond. Deze had het natuurlijk Israël verlaten, toen het Koninkrijk Gods van dit volk werd weggenomen (Matth.21:43) De wereldbeheersers willen ook nu het Jodendom achter zich krijgen om gezamenlijk het Israël Gods te bestrijden en te elimineren. Door boze geesten geleid 'sloeg Herodes de hand aan sommige van de gemeente om hen kwaad te doen. En hij liet Jacobus, de broeder van Johannes, ter dood brengen met het zwaard'. De Joden betuigden hierin hun bijval. Dit stimuleerde Herodes om voort te gaan en hij 'nam ook Petrus in hechtenis'. De Joden stonden toen ten volle achter de wereldbeheersers der duisternis, die Herodes begeleidde.
Toen Petrus uit de gevangenis verlost was, zei hij: 'Nu weet ik waarlijk, dat de Here zijn engel uitgezonden heeft en mij gerukt heeft uit de hand van Herodes en uit al wat het volk der Joden verwachtte' (vs.11). Herodes stelde de executie van Petrus enige dagen uit terwille van het Joodse Paasfeest. In die dagen ontbrandde een strijd in de hemelse gewesten. De gemeente benutte het uitstel van de terechtstelling om voortdurend tot God voor Petrus te bidden. Deze tussenkomst in de onzienlijke wereld werd de oorzaak dat de machten der duisternis van Petrus werden weggedreven en de engel des Heren hem kon bevrijden. De strijd die in de hemel was opgelaaid, werd beslecht ten gunste van de gemeente. Herodes moest ten opzichte van de Joden erkennen dat hij gefaald had. Zijn nasporingen naar Petrus waren tevergeefs en het terechtstellen van de krijgsknechten kon niet voorkomen, dat hij in Jeruzalem zijn gezicht had verloren. Een eenvoudige visser zonder enige aardse hulp of steun had het van de koning gewonnen. Er staat dat Herodes toen naar Caesaréa vertrok. Daar werd hij echter geconfronteerd met de Tyriërs en de Sidoniërs, het Kanaänitische volk dat rechtstreeks stond onder de grootvorsten der duisternis. De geest die Herodes begeleidde, voelde zich in deze deplorabele toestand minderwaardig ten opzichte van de geestelijke machthebbers der Kanaänieten. Denk alleen al aan het feit dat 'de vorst van Tyrus' bij de profeten identiek was met de satan zelf (Ez.28).
Wanneer er staat dat Herodes op de Feniciërs toornig werd, betekent dit dat zijn demon zich met zijn geest verhief tegen de macht der Sidoniërs. Het is dan ook geen wonder, toen het volk hem in Caesaréa hem goddelijke eer bewees, deze demon zich dit liet welgevallen als een genoegdoening voor zijn prestigeverlies in de hemelse gewesten. Herodes liet zich toen als een god vereren zoals de antichrist dit later zou doen. In de strijd tegen Michaël was het instrument Herodes onbruikbaar gebleken voor de haters van God. Zij elimineerden daarom Herodes tijdens zijn redevoering. Lucas schrijft in deze strijd de overwinning toe aan een engel des Heren, maar de onderlinge verdeeldheid der boze geesten vermeldt hij niet. Omdat Michaël met zijn engelen Petrus aan Herodes ontrukt had, kwam de geestenwereld tegen de koning in beweging. Deze werd door hen geëxecuteerd.
Flavius Josephus verhaalt, dat Herodes tijdens een feest ter ere van Keizer Claudius te Caesaréa 'gekleed was in een gewaad dat met zilver doorweven was. Het schitterde in de morgenzon, zodat hij ontzag en vrees inboezemde. Zijn vleiers riepen hem toe, dat hij een god was. De koning liet deze goddeloze uitroepen toe. Toen hij een ogenblik later opkeek, zag hij een uil op een koord boven zijn hoofd zitten. Onmiddellijk begreep hij, dat dit dier, dat vroeger voor hem een gunstig voorteken was geweest (een uil had hem te Rome zijn bevrijding uit de gevangenis aangekondigd), nu onheil voorspelde'. De bekende kerkgeschiedschrijver Eusebius vermeldt, dat Herodes 'een éngel boven zijn hoofd zag'. Voor ons betekent dit, dat Paulus waarschijnlijk geschreven zou hebben, dat een engel van satan Herodes met vuisten bewerkte, zodat hij stierf. Paulus was toch ook een instrument van de boze geestenwereld geweest om de gemeente te vervolgen. Het hoeft ons daarom niet te verwonderen dat deze zich op de apostel trachtte te wreken. De Heer ondersteunde echter deze dienstknecht, die als een vuurbrand uit het vuur was gerukt. Gods genade of zijn gunstbewijzen waren voor deze apostel genoeg om te leven. Gods kracht zou zich in de bekeerde Saulus ten volle openbaren. Toen Paulus en Barnabas als een god werden vereerd, wezen ze dit van de hand. Toen keerde 'de engel van satan' zich weer tegen Paulus en op aanstoken der Joden stenigde men hem. Hij werd daarna de stad Lystra uitgesleept, daar men meende dat hij dood was. Maar Gods genade was voor Paulus genoeg, want toen de discipelen hem omringd hadden, stond hij op en ging de stad weer binnen (Hand.14:11-20).
zie voor andere artikelen kvooverz