kvo 47e jaargang nummer 5 mei 1983
Arina Vandenbrink
DE WEDERDOPERS EN DE BAN
DE ANABAPTISTEN
op zoek naar een zuivere kerk
Van de doop naar de ban
In de Hebreeën-brief wordt gesproken over het 'eerste onderwijs aangaande Christus'. Men zal er tevergeefs zoeken naar een leer over de ban of excommunicatie. In hoofdstuk 6 van deze brief worden als fundamentele zaken opgesomd: 'bekering van dode werken, geloof in God, een leer van dopen, het opleggen der handen, de opstanding der doden en het eeuwig oordeel'. In de Schleitheimer artikelen (1527), het meest gezaghebbende leerstuk van de eerste Dopersen, treft men evenwel naast de zaken van de doop ook voorschriften over de ban aan. Twee jaar nadat de Dopersen hun bestaan vonden in de doop op het geloof van hun eerste leiders te Zürich - waarbij van geen compromis meer sprake was - verzamelde zich een groep Dopersen in Schleitheim (Zwitserland) en stelde 7 geloofsartikelen op, waarover zij eensgezind waren. De Schleitheimer artikelen bevatten 1.Doop, 2.Ban, 3.Avondmaal, 4.Afscheiding van de gruwelen, 5.Voorganger van de gemeente, 6. Het zwaard en 7. De Eed. Het voorwoord van deze geloofsbelijdenis maakt duidelijk wat de aanleiding vormde tot deze opstelling en wat de broeders in hoofdzaak leerden. Een klein stukje eruit: 'Er is een heel groot kwaad in onze gelederen binnengeslopen door bepaalde valse broeders. Zij zijn van het ware geloof afgeweken door de manier waarop zij menen de vrijheid van Christus en van zijn Geest te mogen gebruiken. Maar zulken staan buiten de waarheid en geven zich tot hun eigen verderf over aan zelfzucht en wellust van het vlees. Zij denken dat geloof en liefde hen alles toestaat en dat niets hen schade zal doen of veroordelen, daar zij gelovigen zijn'.
De belijdenis had dus een tweeledige taak en wel: Zij was nodig om de broeders te verenigen in een gemeenschappelijk geloof en zij moest de valse broeders aanwijzen en zichzelf middelen verschaffen om hen doeltreffend uit te rangeren. De 7 geloofsartikelen opgebouwd op bijbelse gronden, gaven concrete gedragslijnen voor de beweging. Deze subtiele verschuiving van innerlijke overtuiging naar uiterlijke onderwerping aan regels van de nieuwe kerk, doet de vraag rijzen of hiermee de kerk voldoende is beschermd tegen het indringend verderf en zonder dat de werking van de Heilige Geest wordt onderdrukt. Men kan dus eigenlijk de vraag stellen, of een kerk trouw kan blijven aan de Schrift zonder dat men de Geest aan banden legt.
De zuivere en ware kerk
De gemeente der gelovigen was in de Doperse Beweging afgebakend van de wereld door de doop aan de ene kant en de ban aan de andere kant. Deze twee vormden nu vanzelfsprekend de 'toegang' en de 'uitgang' tot de zuivere en ware kerk. Deze moest waar zijn met betrekking tot haar leer en zuiver ten opzichte van het leefpatroon van haar leden.
De 'Schleitheimer artikelen' hebben als eerste en voornaamste punt: 'Inachtneming van de doop: deze zal bediend worden aan allen die berouw hebben over hun zonden en zich instellen op verbetering van hun leven en die waarlijk geloven dat hun zonden zijn weggedragen door Christus; en aan allen die wandelen in de opstanding van Jezus Christus, omdat zij wensen met Hem begraven te zijn in de dood en met Hem een opstandingsleven te leiden. Aan allen die deze dingen voor ogen hebben, en verzoeken gedoopt te worden en deze doop zelf begeren. Dit sluit elke kinderdoop uit, want die is de ergste en de hoofdgruwel van de paus. Hierin vindt gij het fundament en getuigenis van de Apostelen, zoals beschreven in Mattheüs 28, Markus 16 en Handelingen 2,8,16,19. Dit willen wij eenvoudig, krachtig en met zekerheid handhaven'.
Het volgende artikel en wel dat over de ban is als zodanig geen geloofsbelijdenis, maar geeft aan de Beweging een schema, van waaruit zij een oordeel kan vellen over leer en leefwijze. Dit artikel is minder helder uiteengezet dan het vorige. Er worden geen bepaalde richtlijnen gegeven voor het gebruik van de ban en daarom hangt de inhoud af van de interpretatie. Het verleent echter wel door zijn aanwezigheid kracht en autoriteit aan de andere leerstellingen, waar het tussen staat. Daarom is het niet te verwonderen dat de stelling over de ban, waarover de broeders het allen eens waren en die een beveiliging tegen verderfelijke invloeden was, later toch weer een grote bron van geschillen werd.
Het tweede artikel luidt:
'Ten aanzien van de ban zijn wij het over het volgende eens: de ban zal worden toegepast aan diegenen, die zich eens aan de Heer hebben gegeven, om te wandelen in zijn geboden en aan allen, die gedoopt zijn in het ene lichaam van Christus en broeders en zusters genoemd worden, maar die toch afwijken door dwaling, en die door zonden worden overweldigd. Een zodanige zal tweemaal in het verborgene vermaand worden en de derde keer zal hij in het openbaar in de gemeente bestraft worden. Eerst dan zal hij in de ban worden gedaan, zoals Christus bevolen heeft volgens Mattheüs 18. Maar dit alles zal volgens de aanwijzing van de Heilige Geest plaats vinden vóórdat het avondmaal wordt gevierd, zodat wij één brood kunnen eten en breken en dan één van geest en één in liefde de ene beker kunnen drinken.
De ban is te vergelijken met het zwaard, dat de wereldlijke magistraten gebruiken 'tot bestraffing van boosdoeners' (1 Petr.2:14). In de vervolmaking naar Christus wordt de ban alleen gebruikt als een waarschuwing en tot excommunicatie van degenen, die gezondigd hebben, doch zonder vlees te doden. Eenvoudigweg een waarschuwing en een bevel om niet meer te zondigen'.
Van Beweging tot kerk
De Dopersen waren aanvankelijk een 'beweging' en het is nog de vraag of we mogen spreken van dé 'leer der Doperse Kerk'. Maar zoals voor de gelovige de doop vaststond, zo scheen ook de kerkdiscipline en de ban de hele Beweging te doortrekken. In de toepassing van de ban ging Menno Simons (zie hierna) verder dan de Zwitserse broeders. Hij voegde de praktijk in van het 'mijden', dat wil zeggen het mijden van diegenen, die geband waren. Hoewel het 'mijden' van geëxcommuniceerden in de praktijk hard overkwam en door velen als onschriftuurlijk beschouwd wordt, zie ik toch, dat deze leer van de ban zijn blijvende sporen van vroomheid en volgzaamheid heeft achtergelaten.
Menno Simons en de ban
Om een beter inzicht te krijgen in deze tuchtmaatregelen en waartoe ze leiden, zullen we de geschriften van Menno wat nader bekijken. Zijn invloed op de Doperse beweging was niet alleen wijd verspreid, maar had ook een blijvend effect. Menno heeft hierover meer geschreven dan enig andere leider. Hoewel hij op een revolutionair toneel verschijnen moest, is hij er in geslaagd de naam van de Dopersen te zuiveren. Door zijn toedoen werden de vele Mennonietenkerken tenslotte toch gerespecteerd.
Menno legde er de nadruk op dat de ban gezien moest worden als een daad van liefde en niet van haat. Het doel was immers de dwalende beschaamd van harte te maken en hem weer terug te winnen. Maar de ban is ook 'te vrezen', want hij is een 'overlevering aan de satan', ja een openbare uitstoting uit de samenkomst der gelovigen, het lichaam en het Koninkrijk van Christus. Het toepassen van de ban is dus niet een persoonlijke kwestie, naar iemands eigen goeddunken, maar het is een zaak van de hele gemeente. De gemeente bij monde van de voorganger en oudsten, zal de ban uitspreken om de kerk te beschermen tegen verwording, 'opdat er niet een kwaadaardige ziekte wordt overgebracht op de andere schapen'.
De verbanning is volgens Menno geheel gerechtvaardigd, want alleen zij worden uitgesloten, die zichzelf afscheiden en verbannen hadden van de christelijke gemeenschap door hun valse leer of hun zondig gedrag. Er was geen twijfel aan, dat de ban een uitvoering was van Gods verschrikkelijke oordeel en 'tenzij de gebannene berouw kreeg, was zijn deel niet meer met de gezegende zielen in de hemel, maar voor eeuwig met de vervloekten in de hel'. In de praktijk mocht de ban alleen maar toegepast worden in de gemeente der gelovigen: zodoende kon Gods oordeel afrekenen met grote morele zonden en met elke leer of aanverwante praktijk, die afwijkt van de gezonde leer van de gemeente.
Menno was er van overtuigd dat de ban, die hij leerde, door Jezus Christus Zelf was ingesteld en door zijn heilige apostelen later was uitgewerkt. Daarom vond hij het nuttig om op zijn tijd over de ban te spreken. In Menno's ogen betekende dit dat men de contacten met die broeders zou mijden, die zich overgaven aan 'de Joodse leer van het zwaard, het aardse Koninkrijk, polygamie en dergelijke misleidingen, zoals naaktloperij en de opvatting dat men zich schaamteloos tegen de ander moet durven uitspreken. Eveneens tegenover hun leer, die strijdig is met het kruis van Christus, dat de reine alles rein is, ook het onreine. Verder elke gemeenschap aan kwade werken, zoals het bijwonen van toespraken van wereldse predikers, van kinderdoop-diensten, van een wereldsavondmaal en dergelijke verfoeilijke gruwelen; ook dronkenschap, ontucht, overspel en onbetamelijke gesprekken behoren daartoe'.
Voor Menno gaan valse leer en een leven in zonde hand in hand. Vanuit deze stelling behandelt hij dan ook die gedeelten der Schrift, die de leer van de ban ondersteunen. Hierbij wordt het onderscheid tussen valse profeten en immorele mensen erg vaag. Persoonlijk zou ik liever dit onderscheid wel willen handhaven, want in het licht van de Bijbel en met realiteitszin, moet ik zeggen dat het ene niet automatisch het andere inhoudt.
Hoewel dit leerstuk ertoe gediend zou kunnen hebben om de gemeenteleden door vrees van de immoraliteit af te houden, was het toch in geen geval een middel om de gemeente samen te binden. Negen jaar na deze eerste verhandeling over de kerktucht schreef Menno: 'Ik heb ontdekt, dat er bij sommigen al geruime tijd een strijd gaande is vanwege de ban en dan wel zo heftig en niets ontziend, dat ik bang ben dat de broederliefde bij velen eerder verwoest wordt dan dat zij bevordert is en dat de vrede van Christus en haar eenheid eerder is af- dan toegenomen door deze zaken'. Menno had inderdaad gelijk toen hij de woorden van Paulus aanhaalde, 'dat de onrechtvaardigen het Koninkrijk van God niet kunnen beërven' (1 Cor.6:9). Verlangend om dit te realiseren drong hij er op aan: Wij moeten in de kracht van het heilige Woord alle weerzinwekkende zondaars zoals ontuchtigen, overspelers, dronkaards uitsluiten van de heilige gemeente des Heren en dat zonder openbare vermaning'. Op deze manier werd de ban een zeer effectief middel om ieder lid, dat door grove zonden gekenmerkt was, uit te sluiten. Voor mij echter ligt de sleutel tot bovengenoemd bijbelgedeelte in het bijna onbelangrijke aanhangsel, waar een opsomming wordt gegeven van onzedelijke mensen. Het is de zin: 'En sommigen uwer waren dit' (1 Cor.6:11). Hierin is de kracht van de Heilige Geest, die reeds een scheiding ten opzichte van het kwaad had teweeg gebracht, openbaar geworden.
Deze vermaning van Paulus stond in direct verband met het feit, dat de Corinthische gemeente de immoraliteit had toegelaten. Het waren niet slechts praatjes, maar Paulus kwam met harde feiten: 'Iemand leeft met de vrouw van zijn vader'. Deze onzedelijkheid van het vlees was dan ook een ware bedreiging voor de gemeente geworden (1 Cor.5:1,5). Uit dit bepaalde geval concludeert Menno: 'Het is zonneklaar, dat Paulus deze leer van de ban niet alleen onderwees, maar haar ook door een duidelijk voorbeeld liet zien...; want zonder voorafgaande vermaning oordeelde hij hem naar zijn goddeloze daad en bande hem - door het Woord en de Geest van de Heer - uit de gemeente en gaf hem prijs aan satan'.
Hoewel Paulus het gebod uit 1 Corinthiërs 5:13: 'Doe, wie niet deugd, uit uw midden weg' aanhaalt, kan men toch zijn onderwijs tot vorming van een heilige gemeente niet simpel beperken tot een leer van de ban. Paulus' boodschap aan de Corinthiërs was gebracht met betoon van Geest en kracht (1 Cor.2:4). Zijn prediking was ook een leer over de Geest, om naar de gezindheid van de Geest te wandelen en niet naar het vlees. (1 Cor.2:12-16). Daarom, in deze context van de openbaring van kracht veroordeelt Paulus niet degenen die struikelen, maar diegenen die in zonde leven en er niet mee willen breken. Het kwaad in welke vorm dan ook, is iets dat niet bij de gemeente hoort en ook in wezen niet aanvaard kan worden. Het kan evenwel alleen worden uitgebannen door de kracht van de Heilige Geest en Hij bewerkt dit in de gelovigen, die bevrijd willen worden.
zie voor andere artikelen kvooverz