Het Woord Gods in de drie-eenheid

J.E. van den Brink

Woord vooraf

Ieder jaar tijdens de kerstdagen zingen de christenen alom hun liederen die de geboorte van Jezus beschrijven. Niet alleen bepalen zich die tot dit heuglijke feit, maar sommige houden zich ook bezig met wie Jezus was vóór zijn geboorte. Zo kan men horen: 'Jezus daalde tot het mensdom neder'. Wat stelt men zich voor, wanneer men zingt: ''Uit hoge hemel daalt Hij neer" ? In de geestelijke wereld localiseert men zelfs de plaats waar de Heer van eeuwigheid vertoefde. De hemel ligt dan bij deze voorstelling in het verlengde van de aarde. Devoot zingt men: 'Wat deed uit 's hemels zalen, o Heer der heerlijkheid op aard U nederdalen?' Is het zoals iemand eens opmerkte, dat Jezus er was vóór zijn geboorte en Zich in de volheid des tijds oploste teneinde in de schoot van Maria te voorschijn te komen? Is er een pre-existentie van Jezus, een 'bestaan-vooraf' en welke voorstelling moeten wij hiervan dan maken?

de uitgever

Het doel van God

Waarom schiep God de hemel en de aarde? Wat was zijn grondthema, zijn leidmotief? Het antwoord luidt : Hij wilde niet alleen zijn, maar Zich verbinden met een andere geest, die van zijn niveau moest zijn. Bovendien bezat Hij geen lichaam, geen tent, waarin Hij kon wonen. Hij wilde een behuizing hebben, maar niet van hout of steen. De tabernakel en de tempel waren daarom maar schaduwen of beelden van de komende werkelijkheid. Stéfanus sprak tot de Joodse Raad: 'De Allerhoogste echter woont niet in wat men met handen maakt' (Hand. 7:48). In Jezus heeft God Zich een lichaam bereid (Hebr.10:5). De apostel Petrus sprak over levende stenen, die met Gods Geest vervuld zijn en gebruikt worden tot de bouw van een geestelijk huis (1 Petr.2:5). Daarom kreeg de mens zo'n uitnemende plaats op de aarde en schonk God hem zo'n rijke geest. God wilde Zich verbinden of huwen met de menselijke geest, zoals er staat: 'De geest die Hij in ons deed wonen, begeert Hij met jaloersheid' (Jac.4:5). De 'huwbare leeftijd' zou voor de mens aanbreken, nadat hij zich eerst in het natuurlijke leven had ontplooid en daarna zich tot een geestelijk wezen had ontwikkeld. Om dit doel te bereiken plaatste God hem in de hof van Eden en plantte Hij voor hem de boom des levens. Na de zondeval werd de mens op zijn weg van geestelijke ontwikkeling, afgeremd. God sprak: 'Zoals gij nu stoffelijk blijkt, zult gij weer stof worden'(Gen.3:19 transcriptie-vert.). God kon dus het lichaam van Adam na een geestelijk ontwikkelingsproces niet direct transformeren in een geestelijk lichaam. Daarom zou het hem voortijdig vergaan als de planten en de dieren. Hij zou sterven en zijn lichaam zou tot stof terugkeren. Als tegenstelling hiervan weten we, dat de volmaakt geestelijke mens van het nieuwe verbond eenmaal in een punt des tijds zal veranderd worden (1Cor.15:52).

De slang is de grote hielbijter, die de mens op zijn weg naar en in het Koninkrijk Gods het voortgaan wil beletten. De duivel verhinderde dat hij geestelijk werd of bracht hem in aanraking met de duistere, occulte zijde van de onzienlijke wereld. De boze maakte het leven van de mens wetteloos en vol destructie.

De Schepper liet evenwel zijn plan niet los. Hij schreef de mens ook niet af, maar baande voor hem een weg waarlangs hij toch het doel kon berijken. God riep Abraham en sprak:' Ik heb hem gekend, opdat hij gebieden zou, dat zijn zonen en zijn huis na hem de weg des Heren zouden bewaren door gerechtigheid en recht te doen, opdat de Here aan Abraham vervulle wat Hij over hem gesproken heeft' (Gen.18:19). In het geslacht van Abraham zou het leven worden hersteld. De belofte was, dat uit zijn zaad de geestelijke mens naar het eeuwige voornemen des Heren, dus naar zijn plan, te voorschijn zou komen. Door zijn hand of door de kracht van zijn Geest, zou dit voornemen gelukken (Jes. 53:10).

Er is een rechtvaardig mens nodig om een geestelijk mens voort te brengen, dat is dus iemand die zijn plaats op de juiste wijze in de hemelse gewesten inneemt. Paulus schreef dat de zegen van Abraham, de gerechtigheid, tot de heidenen was gekomen in Jezus Christus, opdat zij daarna de belofte des Geestes, dus de doop in de Heilige Geest, zouden ontvangen door het geloof (Gal.3:14). In Christus zijn wij dus volmaakt rechtvaardigen geworden en dat is de grond waarop wij ook geestelijke mensen kunnen worden. Het plan van God is dus Zich een huis te vormen, waarin Hij woont. Hij schonk zijn Zoon om ons tot rechtvaardigen te maken en zijn Geest door wiens kracht wij iedere vijand kunnen weerstaan en verslaan. God heeft dan een huis en Hij heeft gemeenschap met de geest van de mens.

Jezus sprak: 'In het huis mijns Vaders zijn vele woningen'. Toen Hij dit zei, was Hij op de ganse wereld nog maar alleen het huis van zijn Vader. Hij troostte evenwel zijn discipelen met de belofte, dat er meerdere woningen voor de Vader zouden gevormd worden. Door zijn lijden en sterven wilde Hij zorgen dat ook voor hen de mogelijkheid werd geopend Dat God woning in hen zou maken. Hij zou die plaats toebereiden en daarna van hen heengaan, maar door de doop in de Geest tot hen terugkeren: 'Wij zullen tot hen komen en bij hen wonen' (Joh.14:1,2,23). Zo zou de gemeente tot een verblijfplaats worden van de Vader en de Zoon door de Geest.

In de eindtijd zullen we zien dat ook de boze zich een woning heeft uitgekozen, namelijk in de antichrist en zijn gemeente. Door deze verbinding met de geest uit de afgrond zal dan in hen vervuld worden, dat de tegenstander zich in de tempel Gods zet, de mens, om aan zich te laten zien, dat hij (een) god is (2Thess.2:4).

DE LOGOS

Het evangelie van Johannes begint met de woorden: 'In den beginne was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God. Dit was in de beginne bij God. Alle dingen zijn door het woord geworden en zonder dit is geen ding geworden, dat geworden is'. In het Grieks gaat het dan over de Logos. Dit woord heeft vele betekenissen: rede, berekening, norm, reden, verstand, woord. De Logos heeft te maken met de scheppende gedachten van God. God is geen stof, maar Hij is geest, dus heeft Hij leven, geesteskracht, geloof, fantasie, kennis, wijsheid, creatief vermogen. De Logos wordt nu als gedachte, als eeuwig voornemen van God, als woord , voorgesteld als zelfstandig persoon. Dit doet ons denken aan de figuur van de Wijsheid in Spreuken 8:1-9:10. De Wijsheid was aanwezig bij de schepping, want God zei: 'Laat Ons mensen maken'. In Spreuken 8 speelt de Wijsheid als het ware met de kennis: 'Ik, de Wijsheid, woon bij de schranderheid en ik verkrijg kennis door overleggingen'. Verder lezen we van haar: De Here heeft mij tot aanzijn geroepen als het begin van zijn wegen, vóór zijn werken van oudsaf'. Dus aan het uitspreken van zijn gedachten en aan zijn werken, gingen zijn overleggingen vooraf. Wanneer 'Logos' wordt vertaald door 'Woord' , houdt dit laatste de gedachtenuiting in. Het Woord openbaart de gedachteninhoud. De overleggingen van God zijn niet onsamenhangend, maar zij zijn gerangschikt om het ene voorgestelde doel: de mens Gods voort te brengen, met wie de Schepper verkeren kan en in wie Hij wil wonen. Logos kan ook betekenen 'Lanspunt'. De speerpunt van Gods eeuwige voornemen is gericht op Jezus Christus en allen die in Hem zijn. Het Woord was dus eenmaal bij God en beheerste al zijn gedachten en voornemens. Het werd voertuig om al Gods intenties te realiseren. Het Woord ging van God uit en leidde een zelfstandig bestaan. Een woord werkt altijd los van de spreker. Neem bijvoorbeeld de gedachten en woorden van Karl Marx. Deze is al lang gestorven, maar zijn ideeën leiden nu nog miljoenen mensen.

  

HET WOORD WERD VLEES

'Alle dingen zijn door het Woord geworden', want 'door het Woord des Heren zijn de hemelen gemaakt, door de adem zijns monds al hun heer' (Ps.33:6). Het heeft al het niet-zijnde tot aanzijn geroepen (Rom.4:17). Welk een creatieve gedachten moet de Schepper niet gehad hebben, toen Hij het licht formeerde. De Logos bedacht de trillingen, de snelheid, het kleurenspectrum, de lichtsterkte, de lichtbronnen. Hij moest evenwel ook rekening houden met het oog van de mens, met de groei van planten en dieren. Ook rekende de Logos met het licht als beeld in de geestelijke wereld, 'want het leven was het licht der mensen; en het licht schijnt in de duisternis' (Joh.1:4,5). Toen al deze overleggingen uitgebalanceerd waren, sprak God: 'Er zij licht!'

Later deelde God zijn gedachten mee aan de profeten. We lezen dan bijvoorbeeld: 'Het Woord des Heren, dat tot Hoséa, de zoon van Beëri, kwam' ( Hos.1:1). De bedoeling was dat de profeten Gods woorden doorgaven en daarmee ook een tipje oplichtten van de sluier die hetgeen in de toekomst zou gebeuren gaan, verborg.

In de volheid des tijds sprak God het woord van herstel, zijn laatste. Toen kwam 'het hoge Woord eruit' en dit werd vlees of mens. De wijsheid van God, die reeds door de Spreukendichter werd gepersonifieerd, kreeg gestalte in een mens. Christus Jezus is ons immers van God geworden: wijsheid (1 Cor.1:30). De apostel schreef: 'Hetgeen was van den beginne, hetgeen wij gehoord hebben, hetgeen wij gezien hebben met onze eigen ogen, hetgeen wij aanschoud hebben en onze handen getast hebben van het Woord des levens' (1 Joh.1:1). De eerste Adam werd door het woord vlees, maar het Woord werd vlees in de laatste Adam, in een dochter van Abraham. Deze werd bevrucht door het zaad of het sperma van God, dat is zijn Woord. Met dit Woord verbonden is de kracht van zijn Geest en deze overschaduwde Maria. Zij ontving het zaad van God, zijn Woord, door haar geloof, want zij sprak: 'Zie, de dienstmaagd des Heren; mij geschiedde naar uw Woord' (Luc.1:38). Uit het zaad van God werd de Zoon van God geboren. Het werd vlees in de schoot van Maria. Het Woord schiep geen nieuwe mens uit het stof van de aardbodem, maar het kreeg gestalte in Maria en daarom kwam de Zoon des mensen voort uit de eerste Adam. Jezus een zoon, naar men meende van Jozef, de zoon van Eli,... de zoon van Seth, de zoon van Adam, de zoon van God' (Luc 3:23-38). Daarom kon door Hem het reddingsplan een aanvang nemen. Door een mens was de wetteloosheid de schepping binnengekomen en door een mens zou de schepping hersteld worden. Het woord van regeneratie begon bij de geboorte van Jezus, want zijn naam betekent: zaligmaker, God redt en geneest. De profeet wist ervan, want hij sprak: 'Alzo zal mijn Woord dat uit mijn mond uitgaat, ook zijn; het zal niet ledig tot Mij wederkeren, maar het zal doen wat mij behaagt en dat volbrengen, waartoe Ik het zend' (Jes.55:11). Johannes beschreef dit Woord als een ruiter: 'Hij trok uit, overwinnende en om te overwinnnen' (Openb.6:2). Het Woord bevrijdt, geneest, drijft demonen uit. Het brengt de mens tot wedergeboorte, zodat hij volkomen vernieuwd wordt in zijn denken. De ruiter zat op een wit paard, beeld van de Heilige Geest. Daarom kan het overwinnende Woord Gods de zonen Gods voortbrengen en hen tot heerlijkheid leiden, naar wier komst de zuchtende schepping verlangend uitziet.

Wanneer de Zoon geboren wordt, begint de vervulling van het eeuwige voornemen van God door Jezus Christus. Men noemt Hem: wonderbare Raadsman, sterke God, eeuwige Vader, Vredevorst (Jes.9:5). Jezus is als het vlees geworden Woord de grote en 'wonderbare boodschapper van de grote Raad' (septuaginta). Hij maakt het plan van God openbaar. Hij gaf van deze waarheid getuigenis. Op Hem rust de 'Geest van Raad' (Jes.11:2). Hierdoor gaat Hij het herstelplan voor mens en schepping realiseren, ook door het bewerken van wonderen, die het natuurlijk verstand ver te boven gaan. In Gods gemaakt bestek was Hij het Lam dat geslacht zou worden.

'Het Woord was (sterke) God'of God-held. Daarom is het de God of de inspirator, want de geest der profetie is het getuigenis van Jezus. Hij is ook als God voorwerp van onze verering. Het Woord gaat uit overwinnende en om te overwinnen, daarom is het de God-held. Hij bezit geen geest van lafhartigheid, maar van kracht. Verder is zijn naam: 'Vader der eeuwigheid' of vader der toekomende eeuwen, want Hij heerst in de toekomende tijdperken. De nieuwe mensheid en de nieuwe schepping worden door Hem tot aanzijn gebracht. Door zijn overwinning verdwijnt het werk van de duisternis volkomen. Hij volvoert het raadsplan in deze eeuw en in de komende eeuwen. Door Hem zijn immers de aeonen of eeuwen geschapen (Hebr.1:2). Hij maakt alle dingen nieuw, dus weer volkomen functionerend naar de wetten van de Schepper.

Er staat niet: Jezus werd vlees, want de engel Gabriël sprak tot Maria: 'Gij zult zwanger worden en een Zoon baren en gij zult Hem de naam Jezus geven' (Luc1:31). Er staat ook niet: Christus werd vlees, want Hij werd de Christus bij de Jordaan, toen Hij gedoopt werd in de Heilige Geest. Toen daalde de Geest als een duif uit de hemel op Hem neer en voortaan was Hij de Christus, de Gezalfde. Petrus sprak later, dat Jezus van Nazareth door God gezalfd was met de Heilige Geest en met kracht (Hand.10:38). Er staat ook niet: de Vader werd vlees, dus tot Zoon, zoals sommige leren, want dan zouden de begrippen 'vader-zoon' uitgewist worden. Zelfs staat er niet: God werd vlees, maar wel zijn onvergankelijk en levend zaad, dat is zijn Woord. Ook wordt niet gezegd: een engel werd vlees, want de engelen zijn en blijven geesten, dus wezens zonder vlees en bloed (Hebr.1:14 en Luc.24:39).

Met de geboorte van Jezus kreeg wel de allerhoogste dienende geest een speciale functie in deze wereld, namelijk als 'de engel van Jezus' (Openb.22:6,16). Deze zal wel de aardsengel Gabriël zijn,'die voor God staat'. Reeds in het oude verbond vertegenwoordigde en begeleidde deze 'engel des Heren' het Woord Gods, dat toen nog geen vlees had aangenomen. Op deze wijze werd vervuld; 'Aanstonds zal tot zijn tempel komen, de heerser die gij zoekt, en de engel van het verbond, welke gij begeert' (Mal.3:1 volgens de vulgata). Wij geloven niet dat onze Heer ooit een engel was, want engelen behoren tot een lagere orde dan de mens. De heilige engelen zijn allen dienende geesten en aan de herschapen mens heeft onze Heer macht gegeven over de gehele legermacht van de boze geesten.

HET EEUWIGE WOORD

In de geloofsbelijdenis van Athanasius, geschreven in het jaar 333, en door de officiële kerken geaccepteerd, lezen we: 'De Vader is Eeuwig, de Zoon is eeuwig, de Heilige Geest is eeuwig; nochtans zijn het niet drie eeuwige, maar één eeuwige'. Men zal door dit te geloven dan 'de Eenheid in de Drieheid, en de Drieheid in de Eenheid eren'. Van de Zoon wordt dan nog opgemerkt, dat Hij niet geschapen is, maar wel gegenereerd of verwekt zoals de zon het licht voortbrengt. Terecht spreekt men in de kringen waar men zulke uitspraken ondertekent, van het mysterie der mysteries. Dat het ergens niet klopt met het gezonde verstand, kan men merken door de verontschuldiging die men aanbiedt, dat deze belijdenis niet tegen de rede ingaat, maar er bovenuit! Deze geloofsbelijdenis is inderdaad wel een schoolvoorbeeld hoe men bepaalde dogma's zo duister mogelijk weet te formuleren, teneinde een tegen het gezonde denken indruisende leer op te bouwen. Het is geen wonder dat dit 'symbool' der kerken begint en eindigt met een dreigement voor hen, die het niet accepteren, want 'zij zullen voor eeuwig verloren gaan'en 'niet kunnen zalig worden'.

Verwerpen wij dan de drie-eenheid? Zeker niet, maar wel het onbegrijpelijke betoog dat op de inzichten van de 'heilige' Athanasius berust. Ook aanvaarden wij de door velen gewraakte tekst uit 1 Johannes 5:7: 'Want drie zijn er, die getuigen in de hemel: de Vader, het Woord en de Heilige Geest; en deze drie zijn één'. Merk op, dat het hier niet gaat over de 'eeuwige Zoon', maar over de Logos, die bij God en zelf God was. Deze drie getuigen van de Zoon.

De Vader getuigt uit de hemel: 'Deze is mijn Zoon, de geliefde, in wie Ik mijn welbehagen heb' (Math.3:17). Hij bedoelde : déze en geen andere vervult mijn eeuwig voornemen. Hij alleen is de mens Gods in wie Ik wonen wil en met wie Ik gemeenschap zoek, daarbij ingesloten allen die tot deze Zoon behoren. De strijd in de hemelse gewesten gaat immers over het koningschap van de Zoon en zijn zitten op de troon van zijn Vader.

Ten tweede getuigt het Woord over hetgeen de Schepper van hemel en aarde sprak. Dit Woord drukte uit wat er in Hem altijd leefde. Dit Woord is uitgetrokken, 'overwinnende en om te overwinnen'. Als mensgeworden Woord is het na de zegetocht van Jezus Christus teruggekeerd in de hemel en getuigt nu door ons de Heilige Geest te schenken. Daarom zouden wij nu kunnen lezen: drie zijn er die getuigen in de hemel: de Vader, het vleesgeworden Woord, en de Heilige Geest, en deze drie zijn één. Dit Woord getuigt: 'Ik heb overwonnen en ben nu (als mens) gezeten aan de rechterhand Gods. Jezus zelf zei niet: de Zoon is eeuwig in het huis (Gods), maar de Zoon blijft er eeuwig.

Ten derde getuigt de Heilige Geest in de onzienlijke wereld van ons hart, dat Jezus de Zoon van God, waarlijk de Christus is. Hij getuigt met onze geest dat wij ook zonen Gods mogen zijn. Hij getuigt als Leraar der gerechtigheid door zijn gedachten uit de voorraadschat van de Zoon te nemen en ons te verkondigen. De Heilige Geest leidt geen zelfstandig bestaan, maar als de hand van God blijft Hij altijd met de Vader verbonden. Deze hand grijpt en trekt de mens binnen de cirkel van de godheid. Eerst werd de Zoon er bijgevoegd door zijn doop in de Heilige Geest, en nu doet de verhoogde Heer hetzelfde met ons door ook ons te dopen met de Geest, die van de Vader en de Zoon uitgaat. Zo komen wij in de kring van de goddelijke drievuldigheid, want ons leven is door de doop in de Heilige Geest 'met Christus verborgen in God' (Col.3:3). Door deze Geest zijn wij dus ten nauwste met de Vader en de Zoon verbonden.

Wij zien dus dat wij te doen hebben met een openbaring van eenheid, die in het oude verbond nog niet bekend was, en die ook nu nog niet ten volle gerealiseerd is. Bij de openbaring van de zonen Gods wordt deze eenheid steeds voller en rijker. Dan ontvangen de leden van het lichaam des Heren allen een verheerlijkt geestelijk lichaam. De tempel Gods is dan gereed, maar hij zal nog verder gebruikt worden om nog groter uitbreiding en heerlijkheid te bewerken. Het herstel en de vervulling gaan door in de volgende aeonen of eeuwen.

GOD IS ééN

Tot de oudste bestanddelen van de eredienst in de synagoge hoort de bij de Joden op de voorgrond staande belijdenis van de eenheid Gods, aangeduid met de woorden: Sjema Jizraël, dat is: Hoor Israël. Het Sjema dat uit drie gedeelten bestaat, begint met de aanvangswoorden van Deuteronomium 6:4: 'Hoor, Israël: De Here is onze God; de Here is één'. Dit eerste deel van het Sjema komt ook voor op de perkamentstrook in de mezoeza, het houten of metalen kokertje aan de binnenkant van de rechterdeurstijl in Joodse woningen. De vrome Jood houdt deze belijdenis vast en herhaalt haar nog vaak in het stervensuur.

Wat houdt dit één-zijn van God eigenlijk in? Mogen we niet spreken van God de Vader, God de Zoon en God de Heilige Geest? Is dit in strijd met de voorstelling van God in het Oude Testament? Wij belijden toch ook met Paulus: 'Voor ons nochtans is er maar één God, de Vader uit wie alle dingen zijn en tot wie wij zijn'? In het nieuwe verbond heeft God Zich evenwel op bijzondere wijze geopenbaard door de Zoon en door de Heilige Geest.

Het Sjema houdt in: het één geheel zijn, het vol zijn, het gaaf zijn van God. Hij is enkel licht en geen duisternis wordt in Hem gevonden. Hij is alleen rechtvaardig, alleen barmhartig, alleen heilig en alleen goed. Hij is nooit verdeeld. Ook is er bij Hem geen verandering of schaduw van omkeer (Jac.1:17). Hij is enkel positief ten opzichte van de mens. De broeder des Heren schreef dat deze eenheid ook bij de boze geesten bekend is en door hen geloofd wordt. Zij zijn ook één, maar dan enkel duisternis, alleen haat ten opzichte van de mens, totaal wetteloos, volkomen wreed en onheilig. Zij weten evenwel dat hun één-zijn niet bestand is tegen de onverdeeldheid van God, want de duisternis moet wijken voor het licht. De kwade machten zijn overtuigd dat eenmaal hun eenheid van duisternis, ongerechtigheid, leugen en onbarmhartigheid het totaal moet afleggen tegen de onverbrekelijke eenheid van de heerlijke eigenschappen Gods, zijn grootse gedachten en zijn plannen. Daarom leven de demonen in permanente angst en sidderen zij vanwege deze kennis (Jac.2:19).

In het oude verbond blijkt duidelijk, dat hoewel de kinderen Israëls deze eenheid van God beleden, zij Hem toch niet kenden zoals Hij was. Zij moesten de ene God liefhebben, maar zij maakten deze eenheid tot een dor en onvruchtbaar begrip. Zij waren onbekend met zijn gedachten en plannen, en twijfelden menigmaal aan zijn goede bedoelingen. Daarom sidderden ook zij herhaaldelijk!

In de volheid des tijds begon God Zich evenwel duidelijker te openbaren. Hij bracht de kennis van zijn wezen, van zijn plannen en van zijn bedoelingen duidelijk naar buiten in het Woord, inzonderheid ten opzichte van het heil en de volmaking van de mens, en het herstel van de schepping.

Het Woord is uitgegaan, geladen en vol van de gedachten en plannen van God, die gerealiseerd moeten worden. Op zijn beurt spreekt de Zoon, het vleesgeworden Woord, hiervan en handelt ernaar. De verheerlijkte Zoon zendt de Heilige Geest, die woning maakt in de gerechtvaardigde mens en Zich één maakt met diens geest: 'Die zich aan de Here hecht, is één geest met Hem'(1 Cor.6:17). De Heilige Geest onderwijst zijn partner met de gedachten die Hij uit Jezus neemt en vormt daarmee de mensheid tot één geheel van geestelijke personen met dezelfde gedachten, dezelfde uitspraken en medearbeidende aan dezelfde realisering van het plan Gods.

Zowel het Woord als de gemeente en de ganse met de Geest vervulde mensheid waren van voor de grondlegging der wereld verborgen in Gods gedachten, en zijn en worden in de tijd geopenbaard als één geheel. Wanneer tenslotte God alles in allen wordt, is dit plan verwezenlijkt. Dit wordt vermeld in Zacharia 14:9 (statenvert.), waar staat: 'En de Here zal tot Koning over de de ganse aarde zijn; te dien dage zal de Here één zijn, en zijn naam één'. Onze Heer bad voor zijn volk tot de Vader: 'Opdat zij één zijn, gelijk Wij één zijn: Ik in hen en Gij in mij, dat zij volmaakt zijn tot één', dus een volmaakte eenheid zouden vormen (Joh.17:22,23). Onze Heer wil dus dat ook wij volmaakt rechtvaardig zijn, volmaakt heilig, volmaakt barmhartig, zoals de hemelse Vader volmaakt is (Math.5:48). Ook moeten onze woorden, 'woorden Gods zijn' en moet ons handelen afgestemd zijn op de werken van Jezus. God is pas tenvolle één, wanneer de grote strijd om de mens voorbij is en deze ook één isgeworden! Dan zullen namelijk de Vader als de Schepper, zijn Woord als de verlosser en de met de Heilige Geest gedoopte mensheid één zijn van gedachten, één in spreken en één in handelen.

Het is opmerkelijk dat de leer over de drie-eenheid tegenwoordig zo'n felle bestrijding ondervindt. De diepste oorzaak is natuurlijk dat men niet geestelijk kan denken. Wij moeten niet trachten de drie-eenheid in de geestenwereld te benaderen met de rekenkundige vergelijking: drie is één plus één plus één, want haar delen staan niet los van elkaar. De Vader en de Zoon zijn niet twee, maar één, want zijn Woord heeft in de Zoon gestalte aangenomen. Ook de Heilige Geest die uitgaat van de Vader en van de Zoon en voor hen woning maakt in de christen, staat niet los van de Vader en van de Zoon.

We zouden de goddelijke eenheid willen vergelijken met de geestelijke twee-eenheid die er is in de met de Heilige Geest gedoopte christen. In hem functioneren twee geesten: de menselijke geest en de Heilige Geest, evenals dit het geval is bij Jezus Christus. Deze twee geesten zijn één onder de leiding van de Heilige Geest. Zij getuigen samen, want Paulus schreef: 'Die Geest getuigt met onze geest' (Rom.8:16). Zo ook strijdt onze geest met de kracht van de Heilige Geest. Onze geest doet ons in tongen spreken te zamen met de Heilige Geest. Er staat: "Want indien ik bid in een tong, bid mijn geest' (1 Cor. 14:14), terwijl wij in Handelingen 2:4 lezen: 'Zij begonnen met andere tongen te spreken, zoals de Geest het hun gaf uit te spreken'. Wie is evenwel in staat in eigen leven deze twee geesten te onderkennen? Wanneeer zij harmonisch functioneren is één plus één voor ons wel degelijk één. Wanneer de Heilige Geest ons verstand inspireert, spreken wijzelf de woorden Gods en wanneer de Heilige Geest ons leidt en bekrachtigt, doen wijzélf de daden Gods. Het onderscheid tussen deze geesten weten wij alleen door ons geloof in het Woord. Zo is ook de drie-eenheid een openbaring in het nieuwe verbond, die wij alleen door ons geloof kunnen onderkennen. We merken hierbij op dat er ook staat: 'De 'Here nu is de Geest' (2 Cor.3:17) en ook: ''Jezus is Here" (1Cor.12:1). Ook wordt gezegd: 'Wie de Zoon belijdt, heeft ook de Vader' (1Joh.2:23). Voor het aanvaarden van de drie-eenheid geldt wel in het bijzonder: 'Doch een ongeestelijk mens aanvaardt niet hetgeen van de Geest Gods is, want het is hem dwaasheid en hij kan het niet verstaan, omdat het slechts geestelijk te beoordelen is'(1 Cor.2:14).

Het bijbelse beeld van de tempel Gods wijst er duidelijk op, dat vele delen samen één geheel zijn. Er zijn 'levende' stenen waarin Gods Geest woont. Te zamen met de 'hoeksteen' Jezus Christus, wast deze tempel op tot één schoon geheel. Uiteindelijk zal het zelfs zo zijn, dat het nieuwe Jeruzalem één tempelstad zal zijn, een aanduiding van de grootse eenheid en van de onlosmakelijke samenhang van de ganse godheid met de mens.

ENKELE TEKSTEN

Hier volgen nu enkele teksten die aangehaald worden om te bewijzen dat Jezus vóór zijn verwekking reeds in de hemel aanwezig was.

'En niemand is opgevaren in de hemel, dan die uit de hemel nedergekomen is, namelijk de Zoon des mensen, die in de hemel is' (Joh.3:13 St.Vert.)

Toen Jezus deze woorden sprak, was Hij de enige mens op aarde die gedoopt was in de Heilige Geest en die zijn burgerschap, zijn wandel, zijn strijd en zijn overwinning in de onzienlijke wereld had. Hij had zijn 'thuis' niet op aarde, maar in de hemel. Hij was de eerste hemelburger onder de mensen. Als Woord Gods was Hij uit de geestelijke wereld 'neer'gedaald, was vlees geworden en tijdens zijn leven op aarde verkeerde Hij met zijn Vader, van wie het Woord was uitgegaan.

'Eer Abraham was, ben Ik' (Joh.8:58).

In het gesprek met de Joden hadden deze de vraag gesteld: 'Gij zijt toch niet meer dan onze vader Abraham?' In zijn antwoord bepaalde de Heer zich tot het eeuwige voornemen van God. Om wie ging het bij de schepping? We zouden bijvoorbeeld de vraag kunnen stellen: wie was er eerder, de mens of de koe? In de natuurlijke wereld was het rund er vóór de mens, omdat het ten behoeve van (voor) de mens werd geschapen. In de raad van God was evenwel de mens er eerder dan de koe! Haar schepping was ondergeschikt aan die van de mens.

Abraham was een rechtvaardig man, maar hij was niet gedoopt in de Heilige Geest. Hij was geen geestelijk mens, dat is iemand die zich in de hemelse gewesten beweegt. Daarom was Jezus in het plan van God er eerder dan Abraham. Onze Heer sprak dat niemand vóór Hem was opgevaren naar de hemel. Aan niemand vóór Hem was dus een plaats gegeven in de hemelse gewesten (Ef.2:6). Jezus opende het Koninkrijk Gods voor de mens. Hij was de eerste geestelijke mens met wie God gemeenschap had door de Heilige Geest. Vóór zijn val was Adam de onvolgroeide mens Gods, maar de laatste Adam was de volgroeide. We zouden Adam in de staat der rechtheid kunnen vergelijken met een rups, terwijl dan Jezus een vlinder was. In de scheppingsgedachte was de vlinder er eerder dan de rups. God ziet immers de dingen die er niet zijn, alsof ze waren. Jezus was de eerste mens die overeenkwam met de bedoeling van God. Hij was zijn beeld en als zijn gelijkenis. Hij was 'de afstraling zijner heerlijkheid en de afdruk van zijn wezen' (Hebr.1:3).

Abraham had het beloofde, de Heilige Geest, niet verkregen, want ook van hem moest gezegd worden, dat hij de volmaaktheid niet bereikt had. Zonder óns zal hij deze volmaaktheid niet verkrijgen (Hebr.11:40). In dit verband gaan wij de raadselachtige woorden van Jezus verstaan: "Maar vele eersten zullen de laatste zijn, en vele laatste de eersten'. Abraham was groot vanwege de beloften die hij bezat. Het ging immers niet om hem, maar om zijn Zaad, dit wil zeggen om Christus (Gal.3:16,18). Zo moest ook Johannes de doper getuigen:'Na mij komt een man, die vóór mij geweest is, want Hij was eer dan ik' (Joh.1:30). Ja zelfs de minste in het Koninkrijk Gods is meerder en eerder dan Johannes!

'En nu, verheerlijk Gij Mij, Vader, bij Uzelf met de heerlijkheid, die Ik bij U had, eer de wereld was' (Joh17:5)

Hier wijst Jezus opnieuw op het eeuwige voornemen van God om Zich een woning te scheppen in de mens met wie zijn Geest verbonden was. De Heer wist dat Hij aan alle voorwaarden hiertoe voldeed. Hij was immers de volmaakt geestelijke mens die de Vader Zich had voorgesteld. Hij had dus recht op de plaats in de troon van de Vader. Toen Hij deze woorden sprak, had Hij de wereld en haar overste, wat zijn eigen leven betrof, overwonnen en zijn opdracht hier op aarde vervuld (Joh.16:33). Wanneer Jezus toen opgestegen zou zijn, zou God evenwel slechts één partner hebben gekregen. Zijn plan was om vele zonen tot heerlijkheid te leiden. Daarom moest onze Heer Zich met nog een andere gedachte van zijn Vader identificeren, namelijk met 'het Lam, dat geslacht is sedert de grondlegging der wereld' (Openb.13:8). Merk op dat dit Lam Zich alleen in het plan van God, in de Logos, bevond. Het werd pas werkelijkheid toen Jezus op het kruis van Golgotha stierf.

'Hij is het beeld van de onzichtbare God, de eerstgeborene der ganse schepping, want in Hem zijn alle dingen geschapen, die in de hemelen en die op de aarde zijn, ..... alle dingen zijn door Hem en tot Hem geschapen; en Hij is vóór alles en alle dingen hebben hun bestaan in Hem; en Hij is het hoofd van het lichaam, de gemeente' (Col.1:15-18).

De Zoon was als Woord Gods de incarnatie of vleeswording van de onzichtbare gedachten van God. Hij was de eerst geborene van de ganse schepping, omdat pas in Hem de Vader zijn eigenlijke doel had bereikt, namelijk een partner en een woning voor Zich te formeren. In de Zoon creeërde de Vader het begin van de nieuwe mensheid met wie Hij ook gemeenschap zou kunnen hebben en door welke Hij hemel en aarde zou vernieuwen. Daarom schreef Johannes, dat Hij het begin, het beginsel, het principe of het origineel van de schepping Gods was (Openb.3:14). Wij zijn weer vernieuwd en vervuld naar zijn beeld, want het heeft de ganse volheid niet alleen behaagt in Jezus woning te maken, maar wij hebben in Hem ook de volheid verkregen, dus deel aan de goddelijke natuur (Col.1:19 en 2:10). 'In Hem zijn alle dingen geschapen' wil dus zeggen: in Hem is de ganse schepping voltooid, bereikt zij haar volmaaktheid.

Met 'alle dingen zijn door Hem geschapen' wordt bedoeld dat door de Zoon heen de schepping volkomen wordt. Door zijn bloed heeft God vrede gemaakt en alle dingen weer met Zich verzoend, hetzij wat op aarde, hetzij wat in de hemel is. Het is alles door Hem herschapen (vers 20). Jesaja schreef: 'Het voornemen des Heren zal door zijn hand voortgang hebben' (Jes. 53:10). Dit heeft dus een andere betekenis dan wanneer Johannus schrijft: 'Alle dingen zijn door het Woord geworden en zonder dit is geen ding geworden, wat geworden is'.

Wanneer door de Zoon ook de zonen Gods tot heerlijkheid zijn gebracht en dezen de schepping hebben hernieuwd, zal ook blijken dat alles 'tot Hem is geschapen', want een volmaakte mensheid kan alleen functioneren in een nieuwe hemel en op een nieuwe aarde waarin gerechtigheid woont. In het voornemen van God is de Zoon immers vóór alles en alle dingen hebben hun bestaan te danken aan Hem. Wat voor de Zoon geldt, is ook voor de zonen Gods of de gemeente bestemd. Zij vormen immers zijn lichaam.

'Die, in de gestalte Gods zijnde, het Gode gelijk zijn niet als een roof heeft geacht, maar Zichzelf ontledigt heeft, en de gestalte van een dienstknecht heeft aangenomen, en de mensen gelijk geworden is' (Fil.2:6,7)

Jezus existeerde tijdens zijn leven op aarde, hoewel in een vernederd lichaam, toch in de gestalte van God, dat wil zeggen: Hij beantwoordde volkomen aan de scheppings-

gedachte van de volmaakte mens, uitgedrukt in de woorden: 'Laat ons mensen maken naar ons beeld, als onze gelijkenis', dus 'Gode gelijk'. Hij wist dat God in Hem woonde, want 'Hij sprak van de tempel van zijn lichaam' (Joh.2:21). Daarom eigende de Heer Zich niet iets toe, waarop Hij geen recht zou hebben, wanneer Hij 'God zijn eigen Vader noemde en Zich dus met God gelijk stelde' (Joh.5:18). Maar wie de Heer zag, aanschouwde een natuurlijk en sterfelijk man, die onder de mensen rondging als een dienstknecht. Al de uiterlijke glans en heerlijkheid waarop Hij recht had, was door hem afgelegd. Hij had Zich daarvan 'ontledigd'. Paulus schreef dat God zijn Zoon gezonden had in een vlees, aan dat der zonde gelijk, in een lichaam dat allen vanaf Adam in dienst van de zonde hadden gesteld (Rom.8:3). In dit vlees had Jezus alleen de gerechtigheid en de waarheid gediend. Dit had zijn gestalte glans en heerlijkheid moeten geven, maar werd alleen door het geestelijke oog gezien. Johannes schreef over het vleesgeworden Woord: 'Wij hebben zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als van de eniggeborene des Vaders, vol van genade en waarheid' (Joh.1:14). De ongeestelijke mens herkende Hem niet. Door zijn verhoging werd de vernedering en de beperking van zijn vlees opgeheven. In zijn geestelijk lichaam heeft het Woord uiteindelijk zijn bestemming bereikt en de heerlijkheid ontvangen, die de Vader de volmaakte mens had toegedacht eer de wereld was. Toe Johannes Hem in dit verheerlijkte lichaam zag, viel Hij als dood voor zijn voeten, overweldigd door de bovenaardse glorie van zijn Meester.

HET WOORD EN DE ZONEN GODS

Jezus werd in de schoot van Maria verwekt door het zaad Gods, dat is zijn Woord. Ook wij zijn door dit woord verwekt, maar dan in de geestelijke wereld. Dat was onze wedergeboorte, want er staat: 'Naar zijn raadsbesluit heeft Hij ons voortgebracht door het woord der waarheid, om in zekere zin eerstelingen te zijn onder zijn schepselen' (Jac.1:18). Ook wij hebben de Heilige Geest ontvangen en ook in ons heeft God woning gemaakt. Onze lichamen zijn ook Gods tempel, want de Geest Gods woont in ons. 'Deze tempel, en dat zijt gij, is heilig' (1 Cor.3:16,17). In ons wonen de Heilige geest en de menselijke geest. Ook in ons heeft de Vader Zich een lichaam toebereid.

Is het nu zo dat God bij ons sterven zijn tempel weer verliest? Neen, want achter de voorhang van ons vlees vormt zich het geestelijk lichaam voor onze ziel en geest en de Heilige Geest. Wij bezitten 'een gebouw van God in de hemelen, niet met handen gemaakt, een eeuwig huis' (2 Cor.5:1,2). De grootte en de statuur van deze woning hangen af van onze goede werken want deze fijne 'linnen' behuizing of dit kleed zijn de rechtvaardige daden der heiligen (Openb.19:8). Het is het kleed der gerechtigheid. Dit geestelijk huis is de ware en eeuwige tempel van God. Hij woont immers niet eeuwig in ons stoffelijk omhulsel, maar wel in ons geestelijk lichaam. Wanneer dit geheel voltooid is en volmaakt, zullen wij in een punt des tijds veranderd kunnen worden en zal ons stoffelijk huis verzwolgen worden in onze geestelijke woning. Het vergankelijke lichaam zal dan niet ontbonden worden, maar het zal veranderd worden op dezelfde wijze als het dode, maar niet ontbonden lichaam van onze Heer bij zijn opstanding geestelijk werd. Dit geestelijke lichaam heeft bij de opstanding de kracht zich ook in de zichtbare stoffelijke wereld te manifesteren of te verschijnen, evenals de Heer dit deed.

In de bedéling van nu zal het Woord Gods in etappen overwinnen, want het is levend en krachtiger dan enig tweesnijdend zwaard. Het oordeel en dus ook de overwinning beginnen bij het huis Gods, want dit zal volledig worden gescheiden van de machten der duisternis. We lezen dan: 'En ik zag de hemel geopend, en zie, een wit paard (beeld van de Heilige Geest); en die daarop zat, wordt genoemd Getrouw en Waarachtig, en Hij velt vonnis en voert oorlog in gerechtigheid... En zijn naam is genoemd: het Woord Gods (de Logos!) En de heerscharen die in de hemel zijn ( de gemeente van Jezus Christus) volgden Hem op witte paarden, gehuld in wit en smetteloos fijn linnen', dat is het geestelijke lichaam van hen die deel hadden aan de eerste opstanding (Openb.19:11-16). Laten wij daarom waakzaam zijn, opdat wij op die grote dag niet naakt en dakloos worden gevonden! (Openb.16:15).

Wij leven in de fase van voorbereiding, in het proces van bevrijding van machten, herstel en vervulling. De tempel Gods verrijst ook in etappen: 'Maar ieder in zijn rangorde: Christus als eersteling, vervolgens die van Christus zijn bij zijn komst'. Dan denken wij vervolgens aan hen die in het vrederijk nog bevrijd en vervuld worden met de Heilige Geest en tenslotte aan hen die op de nieuwe aarde nog ingaan zullen in de tempelstad, het nieuwe Jeruzalem. Aan het einde van het herstel draagt dan de Heer zijn Koningschap over aan de Vader en is de herstellende taak van het Woord Gods beëindigd. Dan onderwerpt Hij Zich ook zelf met al de zijnen aan de Vader, die Hem alles onderworpen had, opdat God zij 'alles in allen' (1 Cor.15:28).

Tot aan de tijd van het einde inspireert de Geest van Jezus Christus zijn volk. Deze Heilige Geest neemt het uit het zijne of uit de gedachten van het reddende en verlossende Woord. Daarom zijn wij nu als zonen Gods volkomen gericht op het herstel en op de vernieuwing van de schepping. Wanneer de herschepping voltooid is, zullen onze gedachten door geheel nieuwe dingen in beslag worden genomen. God is immers geest en deze veroudert niet, maar blijft altijd creatief en vol veelkleurige fantasie. Hij gaat door met plannen maken en zijn gedachten mee te delen. Hij denkt, vormt en schept dan alleen te zamen met en door middel van zijn lichaam. De gestalte van God is dan de verloste en verheerlijkte mensheid. Wat zij bedenkt en doet, vloeit voort uit het voornemen van God. Daarom blijven het geloof en de hoop, want er zullen altijd weer nieuwe en heerlijke dingen te verwachten zijn, geïnspireerd door de Heilige Geest. Zonder geloof en zonder hoop zal de mens nooit zijn, want dan zou het leven ophouden. Gods werkruimte is onmetelijk en de mens zal alle eeuwigheid nodig hebben om Zijn plannen in zich op te nemen en ze uit te voeren.

Te dien dage zal de Here één zijn en zijn naam zal één zijn: God in ons, dus de Vader, het Woord en de Heilige Geest in één!